Akademie Nieuws
Akademielid Prof.dr. Peter Nijkamp over de functie van de KNAW en de feilen van de universiteit:
“Er moet een zero-budgettering voor regels komen”
Gemiddeld een keer per week zit hij in het buitenland. In India, Amerika, Duitsland. Prof. Peter Nijkamp (44) zwerft de hele wereld over, komt bij de OESO, de EEG en de Wereldbank over de vloer, en schat dat zijn werkweek minimaal tachtig uur bedraagt. Hij is wel het tegendeel van de bezadigde, ietwat wereldvreemde studeerkamergeleerde die men zich nogal eens bij een Akademielid voorstelt. Zelf zegt hij “de sfeer van het driedelig grijs” bij de KNAW nooit aangetroffen te hebben in de paar jaar dat hij nu lid is. Nijkamp is hoogleraar regionale economie aan de VU, bij de vakgroep ruimtelijke economie: “de leukste van de faculteit, en misschien wel van de hele universiteit. Dat mag je aan iedereen gaan vragen,” zegt hij. De problemen waar hij zich mee bezig houdt lopen uiteen: stedelijke economie, energie en milieu, verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en dus ook beleid.
Nijkamp houdt van concrete vraagstukken. Zo adviseert hij over monumentenzorg in Italië. Welke van de tien vervallen of door aardbevingen beschadigde kerken moet je, gegeven een beperkt budget, restaureren? Welke criteria kun je daarvoor aanleggen? Nijkamp omschrijft zijn taak als “wetenschappelijk instrumentarium aanreiken om beleid te rationaliseren, een soort service voor het beleid bieden”, ook al benadrukt hij wel dat je als wetenschapper nooit op de stoel van de politiek moet gaan zitten. Om op een verantwoorde manier prioriteiten te kunnen stellen heb je mensen uit verschillende disciplines nodig.
Multiversiteit
En dat is ook precies waarom hij het “best spannend” vindt om Akademielid te zijn. Nijkamp: “Kijk, mijn eigen vakgebied ken ik wel, daarvoor heb ik de Akademie als ontmoetingsplaats niet nodig. Maar als lid kan ik kennis nemen van dingen waar ik juist geen notie van heb. Ik hoor over het Oud-Grieks, of de rechtspraak. Normaal kom je daar niet aan toe. En dat is een buitengewoon belangrijke functie van de Akademie. Het is een platform, en dat dat nodig is hangt samen met het functioneren van de universiteit. Die heeft zich van een plek voor universele kennis steeds meer ontwikkeld tot een multiversiteit. De samenhang is volstrekt zoek. Het is dat ik hier voorzitter van de wetenschapscommissie ben, daarom heb ik nog enig idee wat er een paar deuren hiernaast gebeurt en kan ik ook een stukje samenhang naar voren brengen.”
“De Akademie is echt een unicum in de Nederlandse wetenschap. Wat mij aanspreekt is dat het niet alleen om het etaleren van gevestigde kennis gaat: het is ook een kweekvijver voor nieuwe gedachten. Er vinden flinke discussies plaats tussen mensen uit verschillende vakgebieden, en zo worden er nieuwe ideeën gegenereerd. Een zekere verjonging binnen de leden heeft daar waarschijnlijk ook goed aan gedaan. Al ben ik er niet voor nu allemaal jonge leden aan te nemen, want dan zit je over twintig jaar met hetzelfde probleem. Je moet zorgen voor een goede demografische opbouw. Zelf ben ik van februari 1946: de eerste lichting van de na-oorlogse baby-boom. Daar zal mijn interesse voor ouderdomsverschijnselen wel vandaan komen. Dat cohort waar ik in zit beweegt zich maar voort. En dat roept allerlei vragen voor later op. Zal de samenleving dat aankunnen? Hoe moet het met voorzieningen, vervoer, behuizing? In 2030 is ongeveer een kwart van de bevolking boven de 65. Dat is een grote politieke macht. Overigens zitten er ook voordelen aan: zoveel ouderen bespaart ook kosten: je bent minder kwijt aan onderwijs, en er is minder criminaliteit.”
Spin
Nijkamp is het type dat overal ook de zonzijde van ziet, al moet je die soms zelf creëren. Hij bruist dan ook van de ideeën over hoe het allemaal beter zou kunnen. Zo zouden de universiteiten wat hem betreft wetenschappers moeten verplichten naar het buitenland te gaan. Nijkamp: “Het beeld van de wetenschapper die achter z’n bureau zit en daar alle kennis vandaan haalt is echt achterhaald. Het is nu juist zo boeiend om te kijken wat er in Nederland én in het buitenland gebeurt. Je moet zoveel mogelijk dingen betrekken bij je eigen onderzoek, als een soort spin in een structuur zitten. Publikaties zijn vaak al achterhaald op het moment dat ze verschijnen, dus moet je het hebben van netwerken en contacten. In Nederland is het een gunst als je een sabbatjaar krijgt, ik vind dat het een plicht zou moeten zijn voor iedereen om zeg eens in de zeven jaar iets buiten je thuisinstituut te doen.”
Verder denkend wil Nijkamp nog een stapje doorgaan. Het spijt hem zeer dat er niet meer rotatie van kennis tussen de universiteiten bestaat, al ziet hij ook wel weer lichtpuntjes in de aio-netwerken (“Vraag niet hoeveel moeite dat gekost heeft, maar ze bestaan”), en de graduate-schools die op komst zijn. “Nu heeft iedereen nog te veel een eigen koninkrijk,” zegt hij, “maar die scheidslijnen zouden doorbroken kunnen worden door bijvoorbeeld te besluiten hoogleraren voor niet langer dan vijf jaar te benoemen. Iemand die goed opereert vindt dan zijn weg wel. Een aantal jaren hier, een aantal jaren daar is goed voor iemand. En goed voor het onderwijs en onderzoek.”
Nobelprijs
Nijkamp zou ook graag een “incentives-systeem” zien: “Ik heb daar eens een voorstel over gedaan, op heel kleine schaal. Ik vind dat een jonge medewerker die een artikel gepubliceerd krijgt toch een prestatie geleverd heeft. Nu kunnen we daar salarieel niets aan doen, maar ik wilde ze graag iets geven, om te laten zien dat het gesignaleerd is, een dinerbon ofzo, of voor mijn part een VVV-bon. Waardering is belangrijk, maar dat voorstel heeft het niet gehaald. Kijk, dat is zo prettig van de Akademie, dat is een niet-bureaucratische instelling. Ook ten opzichte van NWO is dat een voordeel. Bij de Akademie zijn de beleidslijnen kort, er worden snel besluiten genomen en dat brengt een stuk slagvaardigheid met zich mee. De universiteiten kunnen daar nog heel wat flexibiliteit van leren.”
De overmaat aan regels in de universitaire wereld is duidelijk een van de grootste ergernissen van Nijkamp: “Alsof regels ook maar iets garanderen!” zegt hij. “Neem de Voorwaardelijke Financiering, VF. Daar wordt nu maar alles in ondergebracht, terwijl als je nu al weet wat er over vijf jaar uit je onderzoek gaat komen, dan is je onderzoek niet creatief. Ik schat niet in dat in het kader van VF-onderzoek ooit een Nobelprijs uitgereikt wordt. De VF leidt automatisch tot risicomijdend onderzoek.”
Maar het kan best anders denkt Nijkamp: “Decentralisatie zou geld op kunnen leveren. Ik schat dat een derde van de centrale diensten overbodig gemaakt kan worden. De efficiency moet omhoog kunnen. Ik geef een voorbeeld: het rapport van Rinnooy Kan over de onderzoeksscholen moet beoordeeld worden. Dat gaat dus overal heen: naar de faculteiten, naar alle vakgroepen, enfin, ik denk dat er uiteindelijk uit dit gebouw zo’n 200 adviezen over dat rapport komen. Dat noem ik niet efficient. Ik ben nu al een half jaar bezig over nieuwe sleutels voor de kamers hier. Er zijn vier instanties die zich daarmee bezighouden, en er is nog steeds geen besluit. Hier kunnen we volgens mij een elementaire les uit het bedrijfsleven leren: die van zero-budgettering. Als er nieuwe regel binnenkomt, dan moet er een andere weg. Het probleem is namelijk dat er geen natuurlijke grens is aan regelgeving. Stel je zo’n zero-budgettering in, dan moeten er keuzes gemaakt worden. En dat is helemaal niet erg, dat moet ik tenslotte ook: ik heb ook duizenden ideeën, maar nu eenmaal maar een beperkte menskracht tot mijn beschikking.”