Akademie Nieuws
Prof. Mr. Huib Drion:
“Er is meer durf om nieuwe wegen te zoeken in het recht”
“Als ik maar niet weer over dat stuk dat ik voor de NRC heb geschreven hoef te praten”, verzucht prof. H. Drion (net 75) onmiddellijk aan de telefoon. Hij hoeft zich niet bezorgd te maken: de ‘zelfmoordpil’ voor mensen boven de 75 waar Drion voor pleit, (zelf heeft hij overigens nooit van een ‘pil’ gesproken) is al voldoende aan bod geweest in de media.
We spreken af het te zullen hebben over de Akademie en het recht en ‘de veranderende tijden’. Dat laatste onderwerp zal ons uiteindelijk toch nog bij de pildiscussie brengen: in zijn flat in Leiden merkt Drion op het zo opvallend te vinden dat noch bij de KRO, noch bij de EO het geloof als argument werd opgevoerd bij de gesprekken die ze met hem voerden. “Kennelijk zien ze dat niet meer als het enige uitgangspunt dat voor iedereen moet gelden. Dat vind ik een hele verbetering”, zegt hij.
Drion is over het algemeen “niet erg pessimistisch”. Veranderingen in de wereld om hem heen beziet de oud-vice-voorzitter van de Hoge Raad nogal laconiek. Dat ‘het allemaal minder wordt’ gelooft hij niet. “Er zijn voortdurend grote verschillen”, zegt hij, “bijvoorbeeld in de belangstellingssfeer. Nu mag ‘netjes’ weer, maar ik kan me nog goed de romantische en wildere tijd herinneren. Toen ik al bij de Hoge Raad zat, ik begon daar in ’69, liep ik eens achter zo’n hippiestel. Lange haren, lange jurken. Toen ik ze passeerde hoorde ik hem tegen haar zeggen ‘ik zou maar tien taartjes nemen’. Dat heb ik altijd onthouden.”
Casusje
Zelf is Drion niet erg veranderd. Organiseren bijvoorbeeld, heeft hem nooit gelegen, en dat doet het nog niet. Voor de Akademie – hij is sinds 1974 lid – kwam hij niet veel verder dan het opzetten van enkele themadagen over tekstinterpretaties.
Drion: “Ik voel me daar altijd een beetje schuldig over. Een klein commissietje wil ik wel doen, maar ze hebben met ook wel eens gevraagd voor het sectiebestuur. Ik heb toen toch voet bij stuk gehouden en geweigerd.”
Ietwat besmuikt vertelt hij zelfs afgezien te hebben van zijn recht een wetenschappelijke mededeling te doen, maar dat lijkt eerder voortgekomen te zijn uit perfectionisme: “Je wilt daarvoor juist iets heel goeds doen. Mijn vak, privaatrecht, is heel technisch. Het is niet gemakkelijk daar diepgaande dingen over te zeggen voor een lekenpubliek. Je blijft al gauw steken in een casusje vertellen, en dat wilde ik niet.”
Toch bewaart hij aan sommige ‘casusjes’ goede herinneringen. Na veertien jaar hoogleraar geweest te zijn (eerst in Rotterdam, later in Leiden) kwam hij in de civiele kamer van de Hoge Raad terecht. Drion: “Er zijn drie kamers: de belastingkamer, de strafkamer en de civiele kamer. Die laatste is de meest gevarieerde. Ik vond dat vreselijk leuk. Familierecht, vermogensrecht, de hele bliksemse boel zit daar. Je werkte met zijn vijven aan een arrest. Ik hield erg van dat intense teamwork met mensen van kaliber, bij wie er bovendien geen spanningen meer waren omdat ze geen ambities meer hadden.”
Oude formules
Sinds zeven jaar doet Drion niets meer aan zijn vak. Er is nog maar een klein boekenkastje ‘recht’ over. De meeste boeken zijn weg, de Nederlandse Jurisprudentie is onlangs naar zijn neef die advocaat gegaan. De andere boekenkasten bevatten vooral literatuur, tegenwoordig Drions meest geliefde tijdsbesteding.
Hij is wat huiverig te praten over ontwikkelingen binnen het recht omdat hij het de laatste jaren niet goed gevolgd heeft. Maar hij ziet wel verbeteringen. “Er is een grotere beweeglijkheid”, zegt hij, “er is meer durf om nieuwe wegen te zoeken, meer besef van de rechtsvormende taak van de rechtspraak. En de taal is wat minder bevroren geworden, leesbaarder, minder helemaal in oude formules vastgelegd. Maar dat blijft een lastig punt. Zeker als Hoge Raad moet je dingen vasthouden, niet de indruk wekken dat je iets wilt veranderen als dat niet de bedoeling is.”
Een heel belangrijke ontwikkeling ziet hij in de invloed van ‘de rechten van de mens’. Drion: “Ons recht kent niet de mogelijkheid om wetten te toetsen aan de grondwet, maar er is wel de verplichting ze te toetsen aan verdragen. Beslissingen van het Hof in Straatsburg hebben veel veranderd. Via die weg moet de rechter de wet wel toetsen aan de grondrechten, en dat heeft grote invloed gehad, bijvoorbeeld in het familierecht. Ik herinner me uit mijn tijd kwesties die met kinderen en echtscheiding te maken hebben: ouders kunnen nu samen de voogdij houden. Maar ook op het gebied van pensioenen en non-discriminatie van de seksen heeft het verdrag van de rechten van de mens voor veranderingen gezorgd.”
Dat neemt niet weg dat het recht in de ogen van Drion “traditioneel en taai” moet zijn. “Over het nieuwe Burgelijk Wetboek is 45 jaar gedaan”, zegt hij, “maar in andere landen is het er nooit gekomen.”
“Het malle van dat nieuwe BW is overigens dat grote delen al lang waren ingevoerd. Alleen het voor juristen heilige stukje van het vermogensrecht was er nog niet. En dáár word je jurist in, dat moet je kunnen dromen. Nu dat anders is voelen ze zich onzeker. Maar ik denk dat het aantal gevallen waarin er verschil is miniem zou zijn wanneer je er een jaargang jurisprudentie op zou bekijken. Nou ja, ik heb makkelijk praten, ik hoef niet meer.”
Dat Drion geniet van zijn pensioen is duidelijk. Hij is een “redelijk trouwe bezoeker” van Akademiebijeenkomsten geworden. Een instelling die tot zijn genoegen meer positie heeft gekregen.
Ook hier spelen de veranderende tijden weer. Drion: “De tijd dat alles wat elitair kon schijnen fronsend werd aangekeken is voorbij. De adviserende functie van de Akademie is belangrijker geworden. Ik vind de atmosfeer wat levendiger geworden, wat dichter bij de wereld staand. Er zijn nu ook leden van veertig. Daar zit trouwens wel een nadeel aan vast: die hou je heel lang, wat betekent dat de samenstelling van de Akademie heel lang dezelfde blijft. Overigens zijn sommige bevoegdheden van de rustende leden mij niet meer helemaal duidelijk Wat is het verschil tussen rustende en niet-rustende leden? Ik stem nog steeds gewoon mee bij vergaderingen. In die zin rust ik dus niet.”