Vrij Nederland
Een wetenschapsman in het diepst van zijn gedachten
De autobiografie van Nobelprijswinnaar François Jacob
BEELD VAN BINNEN door François Jacob
Vertaling: Marianne Kaas
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 353 p., f 49,-
Iedereen die even voor een diepgaand rondje introspectie gaat zitten zal een ander, eigen ‘beeld van binnen’ aantreffen.
Dat beeld is altijd een wat bizar samenraapsel: van flarden herinnering en haarscherpe plaatjes, van merkwaardige stemmingen die gekleurd met later gehoorde verhalen zorgen voor wat we onze jeugdherinneringen noemen, en van de gebeurtenissen, ontwikkelingen, toevalligheden en causale verbanden waarvan we denken dat ze ons verdere leven uitmaken.
Iedereen wil (delen van) zijn beeld van binnen wel eens delen met de buitenwereld. Sommigen willen ook wildvreemden een beeld geven en schrijven een autobiografie. Autobiografen zijn vrijwel altijd óf van zichzelf al schrijver, óf ze zijn, al is het maar in kleine kring, beroemd. Omdat ze aan DNA-onderzoek doen en de Nobelprijs voor medicijnen en fysiologie hebben gewonnen bijvoorbeeld.
Zoals de Fransman François Jacob wiens Beeld van binnen onlangs uit het Frans vertaald is. Bij het lezen van dat boek viel het me ineens op dat het er blijkbaar niet zoveel toe doet wat iemand later als hij groot is wordt, want jeugdherinneringen lijken heel vaak op elkaar.
Ook Jacobs boek bevat weer een eindeloos zachte moeder, een grootvader die op zeer bijzondere wijze het zijne bijdraagt aan de opvoeding, dat ene foute vriendje dat beestjes martelt, de eerste onbegrepen maar oh zo spannende spelletjes met de andere sekse, de typisch kinderlijke dwangneuroses en gedachten, de met een gouden glans omgeven herinneringen aan een eerste treinreis en de discriminerende pesterijen van schoolgenootjes. De kleine François was alleen niet dik, dun of roodharig, maar jood. Voor het verdere verloop van het verhaal heeft dat gezien Jacobs geboortejaar (1920) natuurlijk consequenties.
Gotische kathedraal
Het uitbreken van de oorlog betekent een breuk in Jacobs leven, – hij besluit het land te verlaten en de oversteek naar Londen te maken – maar ook een breuk in zijn schrijfstijl. De verhalen over zijn belevenissen in Afrika, waar hij bij de ‘Vrije Fransen’ verplicht werd als dokter dienst te doen (na nauwelijks twee jaar medicijnenstudie!), hebben niet die uitgesponnen literairderigheid van het begin van het boek.
Ze zijn ook interessant omdat ze een kant van de oorlog laten zien waar je niet vaak iets over leest. Scènes in Londen, waar hij voor het eerst ‘De Generaal’ hoort spreken, die hem en een vriend doet besluiten zich aan te sluiten. Met die eigenlijk nog piepjonge de Gaulle (Jacob noemt hem voor zichzelf vanwege zijn uiterlijk en klankassociaties met zijn naam ‘de gotische kathedraal’) heeft hij ook een gesprekje op de boot van Engeland naar Dakar. Later is er Rabat, de woestijn, de Sikhs. Jacob beleeft geschiedenis, en hij weet het op te schrijven.
De oorlog is verder, als zo vaak, vooral veel wachten en rondhangen, afgewisseld met ondraaglijk enerverende zaken: levensgevaarlijke tochten, boezemvrienden die in je armen sterven en meer van die dingen die voor een buitenstaander wel nooit echt te begrijpen of na te voelen zullen zijn.
Dolgelukkig is Jacob als hij bij de inval in Normandië zijn geliefde Frankrijk na vier jaar terugziet. Een week duurt de vreugde, dan raakt hij zwaar gewond en moet alle feesten rond de bevrijding missen omdat hij plat in een ziekenhuis ligt.
Zijn verwondingen maken het hem voorgoed onmogelijk om chirurg te worden, zoals hij van plan was geweest. Via veel toevalligheden en een studie microbiologie komt hij uiteindelijk op het Institut Pasteur in Parijs terecht. En waar hij bij binnenkomst zelfs niet het flauwste benul had van waar zijn collega’s het over hadden wordt hij in tamelijk korte tijd een onderzoeker waar men niet omheen kan.
De periode van intensief onderzoek betekent de tweede breuk in het verhaal. Jacob is inmiddels de vrouw van zijn leven tegengekomen, maar alleen hun kennismaking wordt vrij uitvoerig beschreven. Vriendschappen en allerlei heftige intermenselijke gevoelens (ook voor zijn vader en moeder) vormen tot dan toe een belangrijk ingrediënt in Jacobs relaas, maar van Lise krijgen we, naast dat ze in het algemeen zo geweldig is, eigenlijk alleen een paar keer te horen ‘dat ze hem niet begrijpt’, dat wil zeggen dat ze zijn werk niet precies kan volgen. Daarnaast worden er vier bloedjes van kinderen geboren waar Jacob ’s avonds als ze slapen vertederd naar kijkt. Over het gezinsleven vrijwel geen woord.
Dat kan natuurlijk opzet zijn, maar gezien de manier waarop Jacob met hart en ziel aan de wetenschap verslingerd raakt, zou het ook wel eens kunnen zijn dat er maar weinig tijd voor Lise en de kinderen overblijft. In ieder geval houdt op dit punt in het boek de gedachten- en gevoelensstroom die náást de gebeurtenissen liep op. De lezer wordt nu ondergedompeld in een badje van onderzoeksdetails en experimentbeschrijvingen.
DNA
Op een aantal plaatsen las ik dat Jacob zo fantastisch al dat biochemisch onderzoek uitlegt. DNA voor leken verklaard. Wel, zo mooi is het niet. Mij is het in ieder geval niet gelukt om alle ontwikkelingen die hij beschrijft op de voet te volgen, een klein schemaatje of tekeningetje hier en daar had wonderen kunnen doen. Net als een verklarend woordenlijstje. Maar gelukkig is het niet echt verschrikkelijk om sommige finesses te missen. De grote lijn is er wel uit te vissen, en wat Jacob heel goed doet is de lol van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek overbrengen. En ook hier beleeft hij geschiedenis. Crick en Watson bijvoorbeeld (de ‘uitvinders’ van het DNA) zijn voor hem geen namen, maar collega’s.
Jacob vertelt ook heel veel over de dagelijkse onderzoekspraktijk die lang niet altijd gelijk staat aan ‘hypothese opstellen, toetsen, bevindingen weergeven’. Jacob zit met een duf hoofd in de bioscoop als hij ineens het grote verband ziet tussen een hele reeks op het oog onsamenhangende experimenten waar hij zich de jaren daarvoor mee heeft beziggehouden.
De opwinding daarna, de gesprekken met collega’s die er eerst niet echt aan willen, de vreugde als door weer nieuwe experimenten duidelijk wordt dat hij het goed gezien heeft: het is allemaal even aanstekelijk. En spannender dan een detective of thriller omdat het over echte dingen gaat.
De laatste breuk in het boek zit op de laatste pagina. Jacob houdt midden in een zin op, aldus: ‘Toen ik het park uitliep, kreeg ik plotseling een idee voor een experiment over de celdeling. Een vrij simpel experiment. We hoefden alleen maar…’
Op zichzelf genomen een mooi energiek en origineel eind, ware het niet dat het pas 1960 is. Terwijl ik net de smaak te pakken had gekregen. In 1965 kreeg Jacob (samen met twee collega’s die in het boek geregeld ter sprake komen) zijn Nobelprijs. Waarvoor dan precies? Hoe ging dat dan? Wat vond hij ervan? En nu? Wat doet hij nu? Ik wil méér weten.
Alle stijl- en verhaalbreuken maken Beeld van binnen een ietwat onevenwichtig boek. Daar staat een groot schrijftalent tegenover, en met zijn lofzang op wetenschap, en zijn diepe wantrouwen tegen politiek en alle nationalisme, fanatisme en religie heeft Jacob mijn hart gestolen. Als meer mensen hun energie en creativiteit in de grote ontdekkingsreis die wetenschap heet zouden stoppen, dan zou er niet zo veel gevochten worden.
Tot slot een compliment voor de vertaalster. Het moet een heidens karwei geweest zijn om alleen al die klankassociatiespelletjes van Jacob in aannemelijk Nederlands om te zetten.