door Liesbeth Koenen ©
19-03-1988
Vrij Nederland

De strijd van de zwijgende tweeling

Een stilte die ineens explodeerde

DE ZWIJGENDE TWEELING door Marjorie Wallace, Vertaling José Rijnaarts, Uitgever: An Dekker, 270 p., f 35,-

‘Wie zwijgt stemt toe.’ Dat denkt de wereld. Wie zijn mond houdt ontbreekt het blijkbaar aan niets. Wie niet van zich laat horen kan daarom stilletjes zijn gang gaan.

Tot ongeveer hun negentiende jaar sprak de tweeling Gibbons alleen maar met elkaar. Tegen anderen mompelden ze hooguit wat moeilijk verstaanbare woorden. Op hun achtste aten ze zwijgend hun maaltijden aan de familietafel. Een paar jaar later waren ze er ook niet langer toe te brengen om in een kamer te verkeren met hun ouders, broertje of zusjes. Uitzondering vormde een tijdje hun kleine zusje Rosie. ‘De tweeling is erg verlegen,’ zeiden hun ouders.

Toen ze zeventien waren werden ze op heterdaad betrapt: ze stonden op het punt een school in brand te steken. Het zwijgen was een soort stilte voor de storm geweest. Vijf weken vol inbraak en brandstichting kwamen ten einde.

June en Jennifer Gibbons verdwenen de gevangenis in. Ze zijn veroordeeld tot een verblijf voor onbepaalde duur in de Broadmoorkliniek, een gevangenisinrichting voor gevaarlijke psychisch gestoorden. ‘Psychopate pyromanen’ luidde de diagnose. Ze zitten er al jaren. Misschien dat een van de twee binnenkort naar een gewone psychiatrische kliniek wordt overgeplaatst.

De zwijgende tweeling is een verbijsterend verhaal, opgeschreven door een journaliste die hun proces bijwoonde. Zij zoekt de tweeling later op en sluit voorzover dat lukt vriendschap met de twee die verder niet veel bezoekers zien.

Daarnaast krijgt Marjorie Wallace (die in de flaptekst overigens ineens “Marjolein” heet) vuilniszakken vol geschriften mee van de ouders van Jennifer en June. Want die willen dat het verhaal van hun dochters verteld wordt. Dat gebeurt ook. Het boek is nu net in het Nederlands vertaald.

In plaats van te praten schrééf de tweeling, lijkt het. Dagboeken, brieven, romans, gedichten, Marjorie Wallace heeft kilo’s dichtbeschreven vellen in kriebelhandschrift doorgewerkt.

Haar conclusie: niemand heeft ooit iets van de twee zusjes begrepen. Ze zwegen niet omdat ze toestemden, niet omdat ze zo verlegen waren en zelfs niet omdat ze gewoon gek waren. Ze bleven zwijgen omdat niemand kans zag de stilte te doorbreken, omdat niemand de ernst van de situatie kon of wilde inzien.

De omgeving gooide het op die verlegenheid, en verder ontweek men ze maar liever omdat ze zo griezelig deden. Altijd maar giechelen of onverstaanbaar praten met z’n tweeën, en bovendien hadden ze de krankzinnige gewoonte ontwikkeld om zich heel traag en volstrekt synchroon te bewegen.

Als iets hen niet beviel of als ze bang waren, verstijfden ze in de meest letterlijke zin des woords. Urenlang, zelfs nachtenlang als het moest. Wanneer ze in de gevangenis aankomen bijvoorbeeld staan ze de hele avond als standbeelden in hun cel.

Uiteindelijk worden ze door een bewaarster op bed getild: “Toen zij de kamer uitliep keek Mrs. Junor achterom en zag dat zij zich nog steeds niet ontspanden; hun hoofden stonden onder precies dezelfde hoek schuin op het kussen. (…) Zij kon hen niet in die pijnlijke houding laten liggen. Zij stak haar hand uit naar het meisje in het bovenste bed en drukte haar hoofd op het kussen, maar de ogen van het meisje bleven open en staarden recht voor zich uit. Met een gebaar vol medelijden en tederheid sloot zij haar de ogen. Zij huiverde even en deed toen hetzelfde bij het andere meisje. Zij had het gevoel dat ze doden aflegde.”

De volgende ochtend ligt de tweeling nog precies zo. Hun po is leeg, en tot verbazing van de bewaarster zijn hun bedden droog. ‘Als ze zich bedreigd voelden, leken hun lichaamsfuncties te bevriezen. Zij hadden een enorme wilskracht.’ schrijft Wallace.

Ooit had het er nog even op geleken dat iemand tot hen doordrong. Een lerares van de bijzondere school waar ze op hun veertiende terecht komen, wordt gegrepen door hun ‘geval’ en trekt een tijd lang heel veel met de tweeling op.

Cathy Arthur krijgt de zusjes zelfs zo ver dat ze boodschappen en antwoorden op vragen inspreken op de bandjes die voor hen achtergelaten worden. Cathy is ook degene die erachter komt dat de onverstaanbare ‘geheimtaal’ van June en Jennifer die als het getsjilp van vogeltjes klinkt, gewoon snel Engels met verkeerde klemtonen is.

Met ‘geheimtalen’ is er meestal iets dergelijks aan de hand. Voor zover bekend verzinnen kinderen nooit helemaal uit het niets een nieuwe taal. Alleen de buitenwereld is natuurlijk bijzonder gevoelig voor de magie en de romantiek van het idee. De gevangenisbewaarsters dachten ook voortdurend dat er hogere machten in het spel waren bij de tweeling Gibbons.

Toch is de taalvaardigheid van de tweeling een van de dingen die me het meest verbaasd hebben in Wallace’ verhaal. Cathy Arthur krijgt een baby en kan zich niet langer met de tweeling bemoeien.

Als snel komen die thuis terecht, waar ze zich met schriftelijke schrijf- en andere cursussen, opsluiten in hun kamer. Dat ze daar romans schreven is geen grapje, het waren echt complete boeken. De stijl in de stukjes die Wallace citeert, is misschien wat cliche’matig af en toe, maar iedere leraar op school zou dolgelukkig zijn met leerlingen die zo goed formuleren, en zo’n ruime woordkeus hebben.

Anderzijds hoeft na de boeken van Christopher Nolan, die fysiek domweg niet in staat is om te praten of te gebaren, niemand meer ongelovig te reageren op een goede taalbeheersing die ‘passief’ is opgedaan.

Dan is er de inhoud van de geschriften. Die is merkwaardig gewoon. Die verkrampte geschifte meisjes zijn doodgewone mensen. Ze willen vrienden, contact. Ze willen spannende dingen meemaken, ze willen vrijen, drinken. Ze willen beroemd worden met hun schrijfsels.

En ze willen dat iemand hen komt verlossen. Ze fantaseren over successen en vriendschappen. Doodongelukkig en eenzaam zijn ze. En ze maken elkaar gek.

Hun onderlinge strijd over wie het eerst ontmaagd wordt, over wie het gevangeniseten vandaag opeet en over nog een heleboel dingen meer, wordt dikwijls tot bloedens toe uitgevochten. Ze beloeren elkaar continu en vallen dan af en toe als wilde beesten aan. Inmiddels zijn ze op verschillende afdelingen ondergebracht.

Ik blijf met wat vragen zitten. Wallace neemt een ambivalente houding aan ten opzichte van de ouders van June en Jennifer. Dat is ook wel te begrijpen, want zonder hun medewerking had dit boek er nooit kunnen komen.

Ik kan me voorstellen dat Wallace dat vóór al het andere laat tellen, maar regelmatig proef je toch ook in haar verhaal een zekere verbazing over hoe het zover heeft kunnen komen. Welke ouders accepteren het in vredesnaam om alleen nog maar via briefjes met hun dochters te communiceren? Welke ouders kunnen er mee leven het dat hun kinderen nooit van hun kamer afkomen? Welke ouders voeren al die schriftelijke opdrachten uit?

Een citaat uit het boek: “Als zij naar een t.v.-programma wilden kijken, legden ze een briefje neer. ‘Wij willen vanavond om zeven uur naar Toppop kijken. Kamerdeur openlaten alstublieft.’ Ze zaten dan dicht tegen elkaar aangekropen op de trap en keken door de open deur naar het scherm. Als iemand de de kamer uitkwam om naar de w.c. of de keuken te gaan, verdwenen zij, om pas terug te keren als de gang weer leeg was.” En dat jaren achtereen! Dat is toch onbegrijpelijk?

Ook blijft in het duister hoe het allemaal begonnen is. Waarom is de tweeling nooit normaal gaan praten? Ze kunnen het wel. Aan de telefoon, en op bandjes doen ze het ook.

De suggestie wordt gewekt dat de overgang naar een nieuwe school, waar ze de enige zwarte kinderen waren, er geen goed aan heeft gedaan. Ook zouden ze een licht spraakgebrek gehad hebben voordat ze aan hun tongriem geopereerd werden. Niemand schijnt er uiteindelijk het fijne van te weten.

Wallace laat ook getuigen aan het woord die menen dat Jennifer een kwade genius is die June in haar macht heeft. Onder een van de foto’s in het boek staat: “Jennifer geeft June hun geheime teken.” Zo expliciet komt dat in het verhaal nergens voor. Tegen het eind van het boek wordt Jennifer ineens de sympathieke partij. Zij is ook degene van de twee die op de open afdeling zit, en binnenkort waarschijnlijk naar een gewone psychiatrische kliniek kan.

June heeft zich niet weten te bevrijden, Jennifer wel, suggereert de uitgeverij in een nawoord. Wie zal het zeggen?