door Liesbeth Koenen ©
18-04-1987
Vrij Nederland

Een maatschappij van wederzijdse bewondering

Italië in de jaren tachtig

ITALIAN LABYRINTH, An authentic and revealing portrait of Italy in the 1980s, door John Haycraft Uitgever: Penguin, 314 p., f 22,95

‘Jezus was vast een Italiaan, want hij woonde tot zijn dertigste bij zijn ouders, hij geloofde dat zijn moeder maagd was en zijn moeder dacht van hem dat hij God was.’ Het Italiaanse familieleven in een mop samengevat.

Het is een klein gangetje uit het Italian Labyrinth waar John Haycraft zijn lezers in een ruim driehonderd pagina’s tellend boek doorheen voert. Hij kent de weg en is daardoor een prettige reisleider.

In 1983 heeft Haycraft, tijdens een jaloersmakende tocht samen met zijn vrouw alle uithoeken van Italië bekeken. Niet dat hij het land nooit eerder bezocht had: in zijn voorwoord zegt hij Italië al bijna een halve eeuw te kennen. Het boek beperkt zich echter tot een portret van de situatie op dit moment: de jaren tachtig, maar die waren er natuurlijk nooit gekomen zonder hun voorgeschiedenis. Die komt dus ook regelmatig aan bod.

Haycraft probeert de Italiaanse laars van top tot teen tot leven te brengen. Aangenaam koutend neemt hij ons mee van Trento en Turijn in het noorden (vol ‘gastarbeiders’ uit het zuiden), via Rome en Napels naar Palermo op Sicilië. Daarbij laat hij de obligate toeristenpraatjes achterwege, vaak ook verlaat hij de grote beroemde steden en trekt de bergen of de heuvels in naar de stadjes en dorpen die daar liggen.

En overal laat hij ons kennis maken met plaatselijke notabelen of voorbijgangers en winkeliers, die sprekend opgevoerd worden. Een levendig reisverslag gelardeerd met feiten en anekdotes is het resultaat.

Dwars door de reis heen lopen de verschillende onderwerpen die het portret bevat: het boek telt tien hoofdstukken met titels als the land, the economy, the family en the church. Het laatste hoofdstuk is de conclusie. Haycraft stelt daarin dat de Italianen erg aan de goede dingen des levens hechten, het zijn ‘pleasure people’, maar ze zullen dat niet overdrijven: drinken doen Italianen bijvoorbeeld uitsluitend tijdens het eten, om de smakelijkheid van het voedsel te verhogen.

In dit verband is het verhaal van een Engelse leraar in Palermo illustratief. Die nodigde op een dag zijn studenten op een echt Engels feestje met wijn en pinda’s. Binnen een half uur was vrijwel iedereen vertrokken omdat er niets te eten was, in allerijl gehaalde sandwiches kwamen te laat: het feest was al voorbij.

Een ander centraal begrip uit de Italiaanse cultuur, concludeert Haycraft verder, is de bella figura, in het Nederlands uitstekend te vertalen met ‘een goed figuur slaan’. Voor Italianen is dat zo belangrijk dat Haycraft zelfs over een ‘maatschappij van wederzijdse bewonderings’ spreekt: complimenten over mooie kleren, mooie auto’s en goed eten zijn van levensbelang.

Hemzelf was het op Sicilië een keer overkomen dat de man aan wie hij zijn goedkope oude horloge liet zien, meteen vroeg of Haycraft al getrouwd was toen hij dat horloge kocht. Op Haycrafts ‘Nee’ riep de Siciliaan verbaasd uit: ’En met dat horloge heb je je vrouw gekregen!’

Daarmee zijn we weer middenin de Italiaanse familie terecht gekomen, bij uitstek een ‘cliché van buitenlanders’ klaagt een dame uit het noorden van het land tegen Haycraft. ‘Net als de pizza! Het is gewoon een van die dingen die altijd met Italië geassocieerd worden.’ ‘Ja’, antwoordt Haycraft, ‘maar net als de pizza bestaat het wel’. Voor hem zijn de maffia en de camorra ook gewoon ‘broader families’. Alle families, zegt hij, vormen economische eenheden, waarbinnen iedereen op de overige leden kan rekenen en terugvallen als dat nodig is.

Zekerheid, vertrouwen en warmte vindt men daar, net als in de kerk, die in Italië overigens ook voor niet-gelovigen een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven blijft.

Belasting ontduiken

Een verklaring voor die gerichtheid op de familiekring is volgens Haycraft te vinden in het feit dat het land Italië nog maar zo jong is (ruim een eeuw). Tot voor kort was er ook niets anders dat zekerheid kon bieden: vreemde overheersers wisselden elkaar in flink tempo af.

Het verleden leeft nog hevig: mensen vertellen over zaken die honderden jaren geleden gebeurden alsof ze er zelf bij zijn geweest (over het geld dat de Venetiërs drie eeuwen terug aan de kerk schonken omdat ze de pest hadden overleefd bijvoorbeeld!). De gemiddelde Italiaan ziet de overheid nog steeds als zijn natuurlijke vijand, die hem alleen maar geld kan kosten. De bereidheid de belasting te ontduiken is nog veel groter dan in andere Europese landen.

Maar de bureaucratie met zijn af en toe volstrekt absurde regels is er ook nog stukken erger. Een simpele echtscheidingsprocedure duurt al snel zeven jaar. Het idee dat een officiële instantie er zou zijn om het publiek te dienen is in Italië een belachelijke gedachte.

Verder schijnt het echt zo te zijn dat vrijwel elke overheidsdienaar ook nog ergens anders een baantje heeft. Op ieder kantoor is er één fanatico die het werk van iedereen doet. Een wonderlijke constructie.

Je vraagt je met Haycraft af hoe dit land zich sinds het einde van de oorlog zo snel en goed heeft weten te ontwikkelen. Hij houdt het op de hechte organisatie en de loyaliteit van alle families en clans. En bijvoorbeeld op de grote hoeveelheden geld die in het arme zuiden (in Italië ‘mezzogiorno’, middag, geheten) gepompt zijn. Veel daarvan is natuurlijk in maffia-broekzakken terecht gekomen, maar alleen al het aanleggen van de autostrada naar het zuiden heeft enorme economische betekenis gehad.

Haycraft is al met al ook heel positief over de ontwikkeling van Italië in de afgelopen jaren (‘economie trekt aan’, ‘inflatie omlaag’, ‘productie gestegen’, ‘Rode Brigades opgerold’) en daarin doet hij naar mijn smaak af en toe iets te Lubberiaans aan. Hij beschrijft in zijn boek een heel stel bezoeken aan bedrijven (Olivetti, Fiat, Buitoni), maar daar praat hij telkens alleen met de directeur of de P.R.-man.

Dat wordt af en toe hinderlijk, maar ach, dan komt er gelukkig weer gauw een mooie anekdote die alles goedmaakt.

Natuurlijk kijkt Haycraft met echt Britse ogen tegen alles aan. In de inleiding van zijn boek waarschuwt hij daar zelf ook voor. Begrijpelijkerwijs barst zijn relaas van de vergelijkingen met de gang van zaken, de cijfers en de prijzen in Engeland. Een Nederlandse blik had ongetwijfeld iets anders te zien gegeven.

Haycrafts enorme verbazing over de manier waarop Italianen met kinderen omgaan (ze zijn er vriendelijk tegen, en laten ze in hun ‘kinderlijke waarde’) kan ik bijvoorbeeld niet delen, en ik blijf toch altijd wat huiverig voor uitspraken over de Italiaan. Kindermishandeling, om maar eens iets te noemen, komt ook in Italië vast wel voor. Al moet ik toegeven: veel van wat Haycraft beschrijft komt me verdomd bekend voor, en helemaal toevallig zal dat niet zijn.

Zelf wilde ik na het lezen van dit boek allerlei plekken dolgraag eens gaan bekijken. Ik denk dan ook dat Italian Labyrinth een rijke en originele reisgids kan zijn voor de toerist die meer dan alleen zon en zee zoekt op zijn vakantie.