NRC Handelsblad
Dirk Struik 1894-2000
Een frêle professor op gympies
Onvergetelijk beeld: hoe hij in keurig grijs pak, maar op zijn onafscheidelijke zwart-witte sportschoenen naar het spreekgestoelte liep. Prof.dr. Dirk Struik, die vorige week zaterdag op 106-jarige leeftijd overleed, was in 1994 zélf gastspreker op het symposium dat ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag gehouden werd. Gebiologeerd luisterde de zaal een uurlang naar de herinneringen van de wiskundige. Iemand die een eeuw oud is, maakt dingen uit het grijze verleden ineens tastbaar. Zo was er Struiks vroegste herinnering: “Ik vroeg mijn vader wat ‘boerenoorlog’ betekende, dat moet in 1900 geweest zijn”, vertelde hij. En nog steeds wond hij zich op dat “pas in 1917” het toelatingsexamen voor hbs’ers voor de universiteit werd afgeschaft.
Drie M’s bepaalden het leven van Struik, zei hij zelf een keer: Mathematics, Marriage en Marxism, wiskunde, huwelijk en marxisme. Dat hij die biografische samenvatting in het Engels gaf, had alles te maken met het feit dat hij in 1926 naar Amerika vertrok, naar het MIT (Massachusetts Institute of Technology) in Boston. Hij heeft er tot zijn leven vorige week zaterdag eindigde gewoond.
Roerend was hoe hij indertijd over zijn vrouw vertelde. Ze was een jaar daarvoor gestorven, 99 jaar oud. Maar het was een gezegend huwelijk geweest, letterlijk. Dat kwam door de natuurkundige Paul Ehrenfest, die in Leiden colleges gaf waarover Struik zijn gehoor met groot enthousiasme vertelde: “Dat waren onvergetelijke lessen. Die man kon Einstein uitleggen wat Einstein zelf eigenlijk bedoelde. Einstein wist dat ook, en die ging dus vaak naar hem toe. Op een dag ging ik op bezoek bij Ehrenfest, want ik was geëngageerd met een heel mooi meisje, en ik wilde haar aan hem voorstellen. Toevallig was Einstein er, en Ehrenfest vroeg hem onze verbintenis te ‘zegenen’. Dat deed hij, en ik moet haast wel denken dat het effect heeft gehad. We zijn zeventig jaar getrouwd geweest. Mijn vrouw heeft een mooi leven gehad, maar het is toch jammer dat ze hier niet is…”
Een week later praatte ik met hem verder op zijn kleine hotelkamer. Een frêle, zachtmoedige man, met het prachtigste craquelégezicht dat ik ooit gezien had, die gezeten op zijn bed vooral sprak over de wiskunde. Want over het marxisme wilde hij niet veel meer kwijt dan dat een leraar op de hbs hem over het socialisme had verteld, en dat hij altijd de overtuiging had gehouden dat het de omstandigheden zijn die van een fatsoenlijk mens een onfatsoenlijk exemplaar maken. “Ook al word je dan wel eens teleurgesteld,” voegde hij eraan toe.
Nogal vergevingsgezind voor iemand die tijdens het McCarthy-tijdperk wegens ‘subversie’ in de gevangenis terechtkwam en jarenlang geschorst werd als hoogleraar. “Ach, de bezetting in Nederland was veel erger” wimpelde hij me af. Wel was hij nog altijd blij dat rond die tijd zijn leermeester, de hoogleraar wiskunde J.A. Schouten, zorgde dat hij een correspondent-lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen kreeg. “Ik geloof dat die indertijd dacht ‘we moeten toch iets doen om aan te tonen dat we niet geloven dat hij een schurk is’. Het was een bewijs van vertrouwen.”
Onder Schouten was Struik nog volop in staat tot wat hij “scheppende wiskunde” noemde. ‘Tensoren’ waren hun terrein. Hij probeerde iets van het belang daarvan uit te leggen: “Die geven je een manier om tamelijk ingewikkelde relaties in de wiskunde of de natuur uit te drukken. De tensorrekening is belangrijk voor de natuurkunde, Einstein had de theorie nodig voor de ontwikkeling van zijn zwaartekrachttheorie, die later weer ontwikkeld is tot de algemene relativiteitstheorie.”
In de jaren vijftig liet Struik de zuivere wiskunde achter zich, en ging ‘de geschiedenis van de wiskunde’ beschrijven. Het boek met die titel (een Aulapocket) is nog steeds een klassieker, net als Yankee Science in the making, Science and Engineering in New England from Colonial Times to the Civil War, waarin aan de hand van de sociale en economische achtergronden een beeld wordt gegeven van de ontwikkeling van wetenschap en techniek in Nieuw-Engeland toen dat nog een kolonie van Engeland was.
Je kon zo zien dat Struiks hart echt bij de wiskunde lag. Op zijn honderdste zag hij het nog steeds overal: in de seizoenswisselingen, zonsopgangen en -ondergangen, in het bijhouden van voorraden of de resultaten van de jacht. Allemaal dingen die in zijn ogen een directe sociale betekenis hadden, en in allerlei culturen bijdroegen aan het ontstaan en de ontwikkeling van de wiskunde. Inmiddels uitgestrekt op zijn bed had hij het over de ingewikkelde zandfiguren van de Navaho-Indianen en nog meer. Hij meende toen zeker genoeg stof te hebben voor nog tien jaar.
De ouderdom viel hem niet zwaar, zei hij, want hij had zo veel contacten met mensen in alle leeftijdsgroepen. De 110 heeft hij niet gehaald, maar tot afgelopen voorjaar handelde hij nog zelf zijn correspondentie af, en schreef af en toe kleine boekaankondingetjes. Ik koester sinds deze week nog meer mijn exemplaar van de Geschiedenis van de wiskunde, waarin Dirk Struik niet alleen zijn handtekening zette, maar ook heel alert nog even een hinderlijk foutje verbeterde.