Vrij Nederland
Een brein in flarden
Het raadselachtige dagboek van commandant Zasetski
DE MAN MET EEN KOGEL IN ZIJN HOOFD De geschiedenis van een neurologisch geval door A.R. Lurija. Vertaling: Frans Stapert Uitgever Bert Bakker, 161 p., f 24,50
Geen Friday the 13th in welke aflevering dan ook kan er tegenop. Pure horror: een kogel door je hoofd geschoten krijgen en dat na kunnen vertellen.
Nou ja, na kunnen vertellen… Zasetski deed vijfentwintig jaar over zijn verhaal. Eigenlijk is hij ook meer de schrijver van De man met een kogel in zijn hoofd dan Lurija, de wereldberoemde neuroloog die als auteur vermeld staat op dit net uit het Russisch vertaalde boek. Lurija (in 1979 overleden) was ook de eerste om dat toe te geven overigens. De verbindende teksten, waarin onder andere het een en ander uiteengezet wordt over de werking van de hersenen zijn van zijn hand, maar het grootste deel van het boek bestaat uit dagboekfragmenten van de gekwelde Ljova Zasetski.
Voorjaar 1943. Rusland, de slag bij Smolensk. Zasetski is 23 en commandant van een peloton. ‘Plotseling barstte de Duitse kogelregen los, van alle kanten knetterden de mitrailleurs. De kogels floten me om de oren. Ik zocht dekking. Maar lang kon ik niet blijven liggen: onze voorhoede was al bezig de oever te beklimmen. Onder mitrailleurvuur sprong ik op van het ijs, stormde voorwaarts in westelijke richting, en…’
Zasetski’s wereld werd in duizenden stukken geslagen, zoals Lurija het adequaat uitdrukt. Die stukjes werden nooit meer een eenheid. De gevolgen van een kogel die de hersens doorboort zijn, hoe goed Zasetski ze ook beschrijft, feitelijk niet voor te stellen.
Zasetski kan niet goed meer zien, dat wil zeggen, hij ziet chaos. Alles beweegt, flikkert, verandert voortdurend voor hem. Het hele idee van een rechterkant is verdwenen. Hij kan van alles maar de helft zien: ‘Wanneer ik naar de linkerhelft van een lepel kijk vraag ik me verbaasd af waarom ik er maar een stukje van zie en niet de hele lepel. Toen dit voor het eerst gebeurde leek de lepel een vreemd stukje ruimte, waar ik zelfs bang voor werd wanneer ik hem in de soep kwijtraakte.’
Hij kan ook zijn eigen rechterkant op geen enkel manier meer waarnemen, en hij begrijpt sowieso niet langer hoe zijn lichaam in elkaar zit en werkt: ‘Wanneer ik mijn ogen dan dicht doe weet ik niet eens waar mijn rechterbeen gebleven is. Om de een of andere reden heb ik steeds gedacht (en gevoeld) dat het ergens boven mijn schouder, zelfs boven mijn hoofd zat. (…) ’s Nachts werd ik plotseling wakker en voelde een soort druk in mijn buik. Er zat me daar iets dwars, maar ik hoefde niet te plassen. Ik moest iets anders, maar wat? Ik kon er maar niet achter komen, terwijl de druk in mijn buik steeds groter werd. Plotseling realiseerde ik me dat ik naar de wc moest. Ik piekerde me suf hoe dat ook alweer ging. Ik wist al dat ik een opening had om urine uit het lichaam te lozen, maar hier moest iets anders gebeuren. Mijn buik drukte op een andere opening, maar ik was vergeten waar die voor diende.’
Zasetski’s geheugen is in eerste instantie totaal verdwenen. Hij heeft de rest van zijn leven (het is onduidelijk of hij nu nog steeds leeft, daar wordt nergens iets over vermeld) hoofdpijn en een gonzend hoofd. Als hij wakker wordt in het ziekenhuis weet hij niet wie hij is, hij weet niet wat er gebeurd is en hij snapt ook niets van wat mensen tegen hem zeggen.
Het nare is alleen: hij is niet gek. Hij realiseert zich, voelt dat er iets verschrikkelijk mis met hem is. En langzaam, heel langzaam vindt hij weer iets van de woorden om dat mee uit te drukken terug. Hij prent ze zich keer op keer in, maar het kost hem ongelooflijk veel moeite. Er zijn stukjes en brokjes herinnering bewaard gebleven, flarden komen terug, zoveel is duidelijk, maar iets nieuws onthouden is vrijwel ondoenlijk.
Formuleren, een gedachte vasthouden, een mededeling begrijpen kosten verschrikkelijk veel tijd, als het al lukt: ‘Het lijkt of er een zwaar slot om mijn hoofd zit. Wanneer ik er met de grootste moeite een woord aan ontfutseld heb duurt het minuten, soms urenlang om een tweede woord te vinden dat ik voor mijn gedachte nodig heb. Tijdens dat zoeken raak ik het eerste woord al snel kwijt en vaak verdwijnt ook de hele oorspronkelijke gedachte plotseling uit mijn hoofd.’
Gevolg van zijn trage begrijpen en spreken (zijn afasie) is dat hij geen normaal gesprek kan volgen of voeren, dat hij niet snapt wat er in een film gezegd wordt, dat hij nooit weet waar een liedje over gaat, waar zijn omgeving om moet lachen. Ook simpel hoofdrekenen lukt niet meer, en schaken en dammen, waar Zasetski voor zijn hersenletsel goed in was, zijn onmogelijk geworden. En alweer: het nare is dat hij zich maar al te goed realiseert wat hij mist. De frustratie en eenzaamheid die dat moet opleveren bezorgen mij koude rillingen.
Losse stukjes
Maar behalve een tragische kant heeft dit boek ook een razend interessante klinische kant. Net als veel van de verhalen in De man die zijn vrouw voor een hoed aanzag (waarin Oliver Sacks, die ook het voorwoord bij De man met een kogel in zijn hoofd schreef, 24 verschillende gevallen uit zíjn neurologische praktijk beschrijft) laat het iets zien van de compartimenten-opbouw van onze hersenen. Zaken die voor ons gevoel één geheel vormen, blijken in werkelijkheid te bestaan uit losse stukjes die met elkaar in verbinding staan.
Worden die verbindingen verbroken dan gebeurt het bijvoorbeeld, zoals in het geval van Zasetski, dat je best weet wat een hond of een kat is, maar dat je je daar geen enkel beeld meer bij kunt vormen. ‘Weten’ wat een hond is betekent voor mij weten hoe zo’n beest eruit ziet, weten waar zijn kop, zijn ogen, zijn oortjes zitten. Wat ‘weet’ je van hond als je dat niet meer weet? Zasetski verkeert voortdurend in een toestand waarbij hij de bel heeft horen luiden, maar er nooit achter kan komen waar die verdomde klepel zit.
Lurija zelf heeft daar overigens ook wel eens last van. Het boek is zonder meer een aanrader, maar als u het leest, sla dan alstublieft de ‘Derde uitweiding’ over grammaticale constructies over. Het is een merkwaardige brij van zinvolle en onzinnige mededelingen, die bovendien het Russisch met ‘taal’ verwarren.
In zijn eerste ‘uitweiding’ haalt Lurija ook al ‘taal’ en ‘spraak’ door elkaar, en beweert dat we denken in spraak. Van de exacte relatie tussen denken en taal is weinig bekend, en juist Zasetski laat zien dat ze niet een geheel vormen. Zasetski denkt voortdurend (wat dat ook precies wezen moge) maar zoekt zich een ongeluk naar de bijbehorende woorden.
Talen worden, anders dan Lurija denkt, niet moeilijker of makkelijker, ‘logischer’ of ‘onlogischer’. Wel is het zo dat mensen met een gestoord taalvermogen vaak moeite hebben met dubbele ontkenningen (‘het is niet de gewoonte iets niet te doen) en zinnen met veel ingebedde bijzinnen (‘die vent die daarachter staat te praten met de verpleegster die zo aardig is, liep gisteren..’).
Ik blijf alleen met een grote vraag zitten. Lurija beweert geen woord aan het dagboek van Zasetski veranderd te hebben. Maar Zasetski is afatisch en kan bovendien zijn eigen teksten nauwelijks teruglezen (schrijven doet hij ‘automatisch’, letter voor letter lukt niet, ook zo’n wonderlijk fenomeen dat je bij veel afasiepatiënten ziet). Nooit produceert hij meer dan enkele zinnen per dag.
Hoe is het dan mogelijk dat hij zo’n coherent verhaal vertelt? Hoe is het mogelijk dat hij zo perfect formuleert? En dat hij er volgens de inleiding ‘dankzij zijn ongelooflijke doorzettingsvermogen en vasthoudendheid in geslaagd is in twintig jaar tijd drieduizend bladzijden te schrijven, om daar – en dat is het punt waar het om draait – orde in aan te brengen, een bepaalde volgorde, om zo zijn verloren gegane leven weer te hervinden en te reconstrueren, en de fragmenten te herscheppen tot een samenhangend en zinvol geheel’.
Iemand die niet in staat is zoiets simpels te onthouden als de opdracht even naar beneden te lopen om daar een paar augurken te halen, maar die dat later wel uitgebreid kan navertellen? Iemand die zo’n moeite heeft zelfs maar één gedachte lang genoeg vast te houden om er de bijbehorende woorden bij vinden. Zo iemand ordent en overziet een dagboek van drieduizend pagina’s?
Het is een groot raadsel, en ik weet eerlijk niet of ik de oplossing ervan bij Lurija of bij Zasetski moet zoeken.