door Liesbeth Koenen ©
25-10-1986
Vrij Nederland

Wetenschappers over hun vak

Dwarsverbanden en grondslagen

GOD DOBBELT NIET Interviews door Max Pam, m.m.v. Rob Sijmons. Uitgever: Bert Bakker, 296 p., f 28,90

Wat wetenschappers zoal uitvoeren en uitvinden, is dikwijls maar moeilijk te achterhalen. Immers de dingen die ze er zelf over opschrijven zijn vrijwel zonder uitzondering te specialistisch om voor een groter publiek begrijpelijk te zijn. Onderzoekers die zelf bereid en bovendien in staat zijn hun bevindingen gepopulariseerd op schrift te stellen kom je maar weinig tegen, en op zichzelf behoort dat ook niet tot hun taak. In de praktijk zijn het vaak de wetenschapsjournalisten die interessant wetenschappelijk werk naar buiten moeten brengen.

Eén manier om dat te doen is te gaan praten met ‘mensen die hun sporen in de wetenschap verdiend hebben’. Dat laatste is in ieder geval wat Max Pam (regelmatig in samenwerking met Rob Sijmons) de afgelopen tien jaar veel gedaan heeft. Een deel van de interviews die hij met onderzoekers uit alle hoeken (alfa, bèta, gamma, binnen- en buitenland) maakte is nu gebundeld onder de titel God dobbelt niet. Zelf merkt hij in de inleiding of dat de belangstelling bij kranten en weekbladen voor vooral de bètavakken tien jaar terug veel te wensen overliet. Inmiddels is daar behoorlijk wat verandering in gekomen (‘Bijna elk zichzelf respecterend dagblad heeft tegenwoordig wel een wetenschapssupplement’) en dat is zeker mede te danken aan het werk van mensen als Pam en Sijmons.

Alle interviews in het boek zijn oorspronkelijk verschenen in NRC Handelsblad en Vrij Nederland, maar ze krijgen of een rijtje gezet toch iets extra’s mee, ook voor wie zich sommige van de verhalen nog herinnert. Er blijken ineens allerlei dwarsverbanden gelegd te kunnen worden. Het meest in het oog springende voorbeeld daarvan is wel een klacht uit 1979 van de natuurkundige Gerard ’t Hooft dat hij niet genoeg met zijn onderzoek kan opschieten omdat hij nog zo’n vijf jaar moet wachten of de experimentele resultaten van een grote deeltjesversneller. Dit gesprek volgt in het boek of dat met Simon van der Meer, die in 1984 de Nobelprijs won voor zijn uitvinding van de zogenaamde ‘stochastische koeling’, een procédé dat de grote deeltjesversneller mogelijk maakte.

Af en toe vermakelijk, maar ook wel schrijnend is het rijtje gesprekken over Freud. Eerst Jeanne Lampl-de Groot die nog bij de grote meester in analyse is geweest en absoluut geen twijfel over de juistheid van de leer kent. Dan volgt Jeffrey Masson die als directeur van de Sigmund Freud Archives in New York voor een schandaal zorgde door tot dusver onbekende brieven uit een kastje te vissen dat in de kamer van Anna Freud stond. Het was een door dezelfde Anna Freud weggecensureerd deel van de correspondentie tussen Freud en Wilhelm Fliess.

Al met al gaat het om een bijzonder onverkwikkelijke geschiedenis die nare doorkijkjes biedt of hoe het in de wetenschap toe kan gaan: Aan het eind van de vorige eeuw had Freud na het behandelen van een aantal vrouwen die als kind door hun vader misbruikt waren een theorie opgesteld waarin hij het ontstaan van neurosen in verband bracht met incest en verkrachting. Dat onderwerp was toen blijkbaar nog meer taboe dan nu want er volgde geen enkele reactie van zijn collega’s. Dat zulke praktijken in de beste families voorkomen was niet acceptabel.

Masson beweert nu dat Freud onder invloed van Fliess deze theorie heeft opgegeven om het respect van zijn vakgenoten terug te winnen. Freud bedacht later namelijk de elegante (welhaast Freudiaanse) oplossing dat de dames hem voorgelogen hadden: ze waren in werkelijkheid helemaal niet verkracht, maar hadden daar heimelijke fantasieën over. En daarmee was de weg vrij voor het idee van het Oedipuscomplex. Een verandering van inzicht die verregaande consequenties voor zijn verdere leer heeft gehad.

Uit de brieven die Masson gevonden heeft, blijkt dat de kwade genius bij het aanpassen van wat als de ‘verleidingstheorie’ bekend staat Fliess is geweest, iemand die sowieso al een zwarte bladzijde in de psycho-analyse-geschiedenis vertegenwoordigt: hij geloofde bijvoorbeeld dat er een verband bestond tussen de neus en het vrouwelijk geslachtsorgaan. Freud hechtte veel waarde aan zijn denkbeelden en liet Fliess een keer een stukje bot halen uit de neus van een van zijn patiëntes. Fliess voerde de operatie echter dermate knullig uit dat de dame in kwestie (Emma Eckstein) er uiteindelijk aan overleed.

Maar ook Freud zelf is inmiddels een taboe: wat Masson gevonden heeft mag niet waar zijn. Collega’s (zelfs zijn eigen psychiater) roepen trillend van woede dat het allemaal leugens zijn, of dat Masson toch minstens het fatsoen had moeten hebben die brieven voor zich te houden. En trouwens, hij is eigenlijk toch alleen maar een grote rokkenjager. Vooral dat laatste is een nogal onheus en onwetenschappelijk argument in de strijd om het beeld van Freud ongeschonden te houden. Masson is intussen wel zijn baan kwijt.

Na dit tamelijk stuitende verhaal volgt nog de visie van een antropoloog of Freuds werk: H. Thoden van Velzen praat over de toepassingsmogelijkheden van Freudiaanse ideeën in andere culturen. Maar je kijkt na het voorafgaande toch iets sceptischer tegen de mogelijkheid van Oedipuscomplexen in Afrika aan.

Gelukkig is het niet overal gekonkel. Pam is erin geslaagd zijn boek ook of andere wijze leerzaam te maken, onder meer door een aantal wetenschappers wat vooroordelen en al te hoog gespannen verwachtingen weg te laten nemen. J.J. Klant weet bijvoorbeeld perfect duidelijk te maken dat economie geen exacte wetenschap is en de Spaanse neurofysioloog José Delgado, (hij verwierf beroemdheid met het elektronisch besturen van de agressie van stieren) stelt ons gerust over de mogelijkheden om met elektroden of operaties menselijk gedrag te veranderen. Alleen wat al in ons hoofd zit kan eventueel aangesproken worden, en dan nog slechts tijdelijk. Tip van Delgado: als je vrolijk kijkt ga je je vanzelf ook vrolijker voelen.

Het is opvallend dat vooral degenen die onder letterenfaculteiten vallen over het wetenschappelijk karakter van hun vak inzitten. Gomperts en Stuiveling bijvoorbeeld lijken geen van beiden te geloven in wetenschappelijke literatuurstudie. Stuiveling komt daarbij naar voren als een steile, teleurgestelde en ondanks zijn rode afkomst bijna calvinistische man, terwijl het in Gomperts behoorlijk blijkt te stormen; die trekt geweldig van leer, tegen studenten Nederlands die niet kunnen lezen of schrijven, tegen K.L. Poll (‘een pretentieuze, holle criticus’) en Hofland (‘vergeleken bij Poll natuurlijk een wonder van intelligentie, maar toch iemand die aan het eind van zijn stukje, dat slechts uit een grote aanloop heeft bestaan, net doet of hij een gigantische sprong heeft genomen’) en en passant krijgt ook Maarten ’t Hart nog een veeg uit de pan (‘Hij heeft alle bladzijden geteld die hij van Vestdijk heeft gelezen. Dat is vervelend, zo’n hijgende hond die de krant komt brengen en aldoor geprezen wil worden’). Geen gemakkelijke man maar wel een boeiend interview.

Ook de filosofen hebben het moeilijk met de plaats en de inhoud van hun vak. Volgens Else Barth is het probleem van in ieder geval de Nederlandse filosofen dat ze niet in filosofische problemen, maar alleen in andere filosofen geïnteresseerd zijn. Dat leidt dan tot studies over de oude Marx, de jonge Marx, de dikke en de dunne Marx. Misschien is dat uiteindelijk ook de reden dat Frits Staal zich liever geen filosoof noemt. Hij en Barth hebben een afkeer van holistisch ‘wezensdenken’ (de mens is zus of zo) gemeen. Barth waarschuwt feministes zelfs expliciet niet met heelheidsprofeten weg te lopen, geen overbodige opmerking.

Een steeds terugkerend onderwerp in het boek dat dicht bij de filosofie ligt is de religie. Kan een goede wetenschapper gelovig zijn? Staal is degene die het hardste tegen het christendom fulmineert. Volgens hem leiden zeer intelligente mensen die tevens diep religieus zijn aan een vorm van schizofrenie.

Ondertussen barst het van de gelovigen in wetenschapsland. Zo is daar de filosoof van Peursen die zoals een goed Christen betaamd keurig om de hete brij heenkletst als Pam hem vraagt of dat hele idee van een persoonlijke god die alles of aarde bijhoudt niet wat kinderachtig is. Sem Dresden, ook al een filosoof, heeft alleen een hang naar mystiek. Hij praat dan ook over zijn vak of precies de manier waar Staal zo’n hekel aan heeft. En uitgerekend deze man, die onder andere van zichzelf zegt dat zijn sterkste kant de irriterende werking is die er van hem uitgaat, dat wil zeggen, hij hoopt dat die ook prikkelend kan zijn, deze man nu mag Deetman gaan adviseren over wat er met de Letterenfaculteiten gaat gebeuren.

Van een ander kaliber is het interview met Casimir dat draait om gloeilampen en de aard van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Einsteins stelling ‘Der Herrgott würfelt nicht’, waarmee hij zeggen wilde dat uiteindelijk voor ieder verschijnsel een oorzaak aanwijsbaar móet zijn, zet Casimir helder tegenover Bohrs visie dat er altijd een fundamentele onderzekerheid zal blijven. En ook ná het lezen van dit boek vol vooraanstaande wetenschappers blijft het een open vraag of God niet dobbelt.

 

Naschriftje:

Dit stuk is ietsje langer dan wat er in VN verscheen. De passage vanaf ‘Het was een door dezelfde Anna’ tot en met ‘de dame in kwestie (Emma Eckstein) er uiteindelijk aan overleed.’ werd door de eindredactie teruggebracht tot één zin. Deze: ‘Met behulp van deze brieven lanceerde Masson een aanval op Freud die hij beschuldigde van het tegen beter weten in verlaten van de verleidingstheorie.’ Ik herinner me geprotesteerd te hebben, vooral tegen het opvoeren van de verleidingstheorie zonder enige uitleg.