door Liesbeth Koenen ©
09-11-1998
NRC Handelsblad
(rubriek: Zeggen en Schrijven)

Zeggen en Schrijven

De waarheid liegen

Uiteindelijk is dit de truc: een goed interview liegt de waarheid. En de journalist die goede interviews schrijft, heeft daar – naast wat talent natuurlijk – twee dingen voor nodig: voldoende voorkennis en voldoende fatsoen.
U moet er niet van schrikken, maar als er in een paginagroot interview tien zinnen te lezen staan die exact zo gezegd zijn, dan is het veel. Daar zijn goede, praktische redenen voor. Wij praten met een snelheid van twee tot zeven woorden per seconde. Gemiddeld komen we uit op zo’n 180 woorden per minuut. Stel, een interview duurt een uur. Zestig keer 180 levert al meer dan tienduizend woorden op. Maar wat u een heel lang kranteninterview vindt, is drieduizend, heel misschien drie en een half duizend woorden lang. Meer tekst past er beslist niet op een pagina waar ook nog een foto, een kop en tussenkopjes op moeten staan.
Over het algemeen ziet u kortere interviews, en ik verzeker u dat die vaak gebaseerd zijn op gesprekken van langer dan een uur. Anders gezegd: het is heel gebruikelijk dat een journalist twintig duizend gesproken woorden terugbrengt tot tweeduizend op schrift. Tot tien procent dus, en eigenlijk is dat ook niet waar, want het zaakje moet bovendien geïntroduceerd. Vertellen wie er waar en waarom aan het woord gelaten wordt, kost zo een paar honderd woorden.
Een interviewer is dus een samenballer. Nu is er altijd wel ballast die direct overboord kan. Gepraat zit vol herhalingen, wijdlopigheden, valse starts, niet-afgemaakte zinnen en andere dingen die geen mens wil teruglezen. Maar dat allemaal schrappen, levert in de verste verte nog niet het gewenste resultaat. Voor elk interview moet bijvoorbeeld echte spreektaal omgezet in schrijftaal die líjkt op spreektaal. Dat is met tamelijk simpele middelen te doen, maar veel belangrijker is dat de journalist moet kiezen. Het is vrijwel nooit mogelijk om alle onderwerpen waarover gesproken is ook in de schriftelijke weergave op te nemen, dus er moeten dingen uit. Daarnaast moet besloten worden welke van de dan resterende zaken veel ruimte verdienen, welke iets er tussenin en wat met een enkel zinnetje afgedaan kan worden. Hoe doe je dat? Waar haal je je selectiecriteria vandaan?
Wel, een fikse portie voorkennis is dan bijzonder handig. Wie goed is ingevoerd in een onderwerp, op de hoogte is van wat er in een bepaalde wereld speelt, en wie al bij voorbaat van alles wist van de geïnterviewde kan veel makkelijker beoordelen wat belangrijk is en wat niet. En dus de dingen samenvatten met begrip, en met oog voor de echte bijzonderheden. Voor het verloop van het gesprek heeft voorkennis natuurlijk ook gevolgen, al was het maar dat je je niet gauw iets op de mouw zult laten spelden.
Maar het is ook een kwestie van fatsoen. Ten aanzien van de ondervraagde, bij wie je toch moeilijk kunt aankomen – al schijnt dat heus te gebeuren – met vragen als ‘Ik had weinig tijd, kunt u even uw boek voor me samenvatten?’. Maar zeker ook ten aanzien van de latere lezers, wie niet maar iets wijsgemaakt mag worden. De journalist moet altijd beide partijen bedienen. Hij is de tussenpersoon die het publiek een helder, eerlijk en juist beeld dient te geven van de persoon en de bedoelingen van de geïnterviewde, en van waar die ‘staat’.
Dat houdt bijvoorbeeld in dat van de drie god-alle-jezussen die in het gesprek gevallen zijn, er maar één op papier mag terecht mag komen, omdat anders het scheve beeld ontstaat van iemand die aldoor vloekt. En soms betekent het juist dingen erbij verzinnen die helemaal niet gezegd zijn. Extra uitleg: het uitschrijven van een afkorting, een bijzinnetje over een persoon die genoemd wordt, een omschrijving van een begrip, de samenvatting van een theorie.
Mag dat dan, iemand dingen in de mond leggen? Ik vind dat het moet. Dat wil zeggen: zolang het bijdraagt aan de soepelheid en de duidelijkheid van het verhaal. Een tijdens het gesprek gedane suggestie (‘U bedoelt…’) mag dus best binnenin een citaat terechtkomen. Wat niet mag, is als het antwoord op de vraag ‘Dus u vindt X een zak?’ ‘Ja’ luidt, opschrijven: ‘Ik vind X een zak’. Voor gevoelig liggende zaken is de formule: ‘Op de vraag of hij X een zak vindt, antwoordt hij: “Ja.”.’
Tot zover mijn bijdrage aan de discussie over citeren naar aanleiding van het geval Huibregtsen versus Van Wissen/de Volkskrant.