NRC Handelsblad
Achterpagina
De ongezochte vondst
Serendipiteit is wel eens omschreven als het zoeken naar een naald in een hooiberg en eruit rollen met een boerenmeid. In Groningen staan vanaf maandag dertig ‘per ongelukjes’ uitgestald.
Vóór het moment dat we elkaar volgens de afspraak zullen zien heeft hij al vijf keer opgebeld. Om nog even iets te zeggen, om nog snel een anekdote te vertellen of een citaat voor te lezen. Pek van Andel (43) heeft een troetelzonde: de ongezochte vondst in wetenschap, techniek en kunst.
Voor zover hij zelf kan nagaan bezit hij de grootste collectie van dergelijke vondsten ter wereld: ruim duizend stuks. Al bijna allemaal op alfabet zitten ze in dozen en kasten (“kitsch en kunst, parels en keien door elkaar” zegt hij) en Van Andel kan zich niets mooiers wensen dan eens door een sponsor vrijgesteld te worden om zijn verzameling tot een boek om te vormen. “Ik moet er na al die jaren eens vanaf”, vindt hij.
Of dat laatste hem zal lukken valt overigens te betwijfelen. In bijna alles ziet hij de een of andere vorm van serendipiteit, het woord dat hij in Nederland geïntroduceerd heeft (tot in de Van Dale aan toe) voor ‘de kunst een ongezochte vondst te doen’. In huize Van Andel heet het in de wandeling S en ook zijn kinderen (vijf en acht) kunnen keurig uitleggen wat het betekent.
Feitelijk is serendipiteit de vertaling van het Engelse begrip serendipity dat weer is afgeleid van een oude oosterse vertelling: het verhaal van de drie prinsen van Serendip (een vroegere benaming voor Ceylon). Zoals dat gaat in sprookjes trekken die prinsen de wijde wereld in.
Onderweg zorgen hun open oog en oor en hun slimme redeneringen ervoor dat ze de ene ongezochte ‘vondst’ na de andere doen: een halfblinde kameel is hen voorgegaan (het gras is maar aan een kant van de weg begraasd), het lam dat ze eten is door een teef gevoed (het smaakt zo zout) en de wijn komt van op een kerkhof gerijpte druiven (ze worden bij de eerste slok al melancholiek), zijn zo een paar van hun conclusies.
Toevalstreffers
Met die prinselijke avonturen zitten we meteen in het hart van de betekenis van serendipiteit volgens Van Andel: de kunst iets ongezochts te vinden is ten eerste afhankelijk van het vermogen iets onverwachts of vreemds op te merken (slechts één begraasde berm, te zout lamsvlees), en ten tweede van de slimheid of de creativiteit om dat onverwachte te gebruiken en te plaatsen in een context.
Aan die gave dankt de wereld zulke uiteenlopende zaken als de telefoon, penicilline, Picasso’s blauwe periode en kennis over de territoriumdrift van stekelbaarsjes.
Al die vondsten zijn terug te vinden op de tentoonstelling over serendipiteit die aanstaande maandag in het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen geopend wordt ter gelegenheid van het 375-jarig bestaan van de universiteit. Uit Van Andels collectie worden dertig voorbeelden getoond die hij samen met de Groningse kunstenaar Bert Andreae uitzocht. Andreae maakte bij alle verhalen naar eigen inzicht een illustratie, van simpele afbeeldingen van het verhaalde tot ingenieuze puzzels met luikjes en dingen waar de bezoeker aan mag zitten. Het resultaat is gevarieerd en aantrekkelijk.
Maar is Van Andels verzameling nu ook meer dan een lange lijst anekdotes over toevalstreffers? “Ja”, zegt hij met klem. Het woord ‘toeval’ wil hij overigens maar liever buiten de definitie van serendipiteit houden. “Per ongelukjes”, of eigenlijk natuurlijk “per gelukjes” bevallen hem als term beter.
Want: “Zuiver toeval bestaat niet. ‘Op het gebied van de waarneming helpt het toeval alleen voorbereide geesten’ zei Pasteur. Dat is niet voor niets het meest geciteerde citaat uit de geneeskunde.’”
De rol van serendipiteit in de wetenschap moet niet overschat worden, vindt hij. Het speelt een bijrol, maar soms wel een van doorslaggevende betekenis. Toch zullen niet veel onderzoekers dat willen toegeven.
Van Andel: “De cultuur is anders. In onderzoeksverslagen en wetenschappelijke artikelen wordt nooit een beschrijving gegeven van hoe alles werkelijk verlopen is. Men geeft een hypothese, vertelt over de proef en de uitkomst, maar zelden wordt vermeld hoe men op het idee gekomen is. Al die logische, rationele verhalen zijn funest voor jonge onderzoekers: die denken dat het écht zo gaat, terwijl het hooguit ten dele waar is.”
Geniale blunder
“In de werkelijkheid”, vervolgt Van Andel, “gaan geniale hypotheses dikwijls samen met geniale blunders. Maar er bestaat een grote gêne om dat toe te geven.”
De ‘geniale blunder’ is maar een van de ongeveer twintig patronen die van Andel in de loop der jaren is gaan zien in “het serendipiteitsbos”, zoals hij het zelf noemt. Een voorbeeld: de zoektocht van William Perkings naar synthetische kinine in de vorige eeuw leverde geen kinine, maar wel de eerste kunstmatige kleurstof (prachtig purper) op, en daarmee de geboorte van de organische chemie waaraan we onder andere de aspirine danken.
Ook een voorspellende droom schijnt nogal eens voor te komen, en een onderbreking van het werk kan wonderen verrichten: terug van vakantie vond Fleming een kweek met een stafylokokkenkolonie die duidelijk in ontbinding was geraakt na besmetting met een schimmel. Zonder enige twijfel was hij niet de eerste bacterioloog die iets dergelijks zag: het was zijn serendipiteit, zijn gave iets met deze ongeplande waarneming te doen, die uiteindelijk leidde tot de uitvinding van penicilline.
Illustratief voor het effect van een werkonderbreking is ook het verhaal van Han van Meegeren die al jaren op zoek was naar een verfsoort die niet in alcohol oplost. Dit alles om de critici die geen oog voor zijn talent hebben een hak te zetten. Dat hem dat uiteindelijk lukt (met de Emmausgangers bijvoorbeeld) is te wijten aan een lekke band die hij onderweg naar de bakker krijgt: van ellende gaat hij de kroeg in.
Tot zijn stomme verbazing blijken bij thuiskomst de geverfde paneeltjes die hij in de oven gelegd had niet zwartgeblakerd te zijn, maar netjes wit gebleven. De verf lost niet meer op in alcohol: tot dusver had hij zijn panelen altijd te vroeg uit de oven gehaald.
Zelfs de eerste bevruchting onder de microscoop schijnt geboren te zijn uit een werkonderbreking: iemand liet de proef aan het eind van de dag staan, en de volgende morgen bleek dat zaad- en eicel gewoon meer tijd nodig hadden om elkaar te vinden dan verwacht.
Dit verhaal echter, zegt Van Andel haastig, moet nog geverifieerd. Het kan best apokrief zijn, net als dat van Newton die een appel zag vallen en de zwaartekracht ‘uitvond’, en dat van Galilei die kijkend naar een schommelende kroonluchter in de kerk bedacht dat je slingers voor klokken zou kunnen gebruiken.
Galilei is, met een waarschuwing niet alles te geloven, wel terug te vinden op de tentoonstelling. Van Andels verzameling is niet puristisch en bevat voorbeelden van serendiptiteit uit alle ‘levensgebieden’: sprookjes (die vertellen van de uitvinding van geroosterd vlees, van koffie en thee), wetenschap, techniek, kunst, en het dagelijks leven (de ontdekking van de ijsco).
Want aprokrief of niet, volgens van Andel kunnen ze allemaal een functie vervullen: mensen overtuigen dat ze achter een fascinatie aan moeten gaan, dat ze zich moeten laten afleiden door iets merkwaardigs in plaats van ervoor weg te lopen. Ook al komen er bij gratie van de gedachte dat wetenschap stuurbaar zou zijn, steeds meer bureauheersers.