door Liesbeth Koenen ©
04-1992, nr. 17
Akademie Nieuws

Dr. A.J. Otto van het Interuniversitair Oogheelkundig Instituut:

“De ogen zijn een onderdeel van de hersenen, we passen ons aan als er iets mis is”

“De enige full time ogendokter in de tent ben ik”, zegt dr. A.J. Otto (62), algemeen directeur van het Interuniversitair Oogheelkundig Instituut, het IOI.

Als om dat te demonstreren ontvangt hij in witte doktersjas, en het eerste dat in zijn kamertje in het Academisch Medisch Centrum in het oog springt, is zo’n letterkaart met steeds kleiner wordende lettertjes waarmee je je zicht kunt testen. Alleen valt er niets anders op te lezen dan ‘IOI’ en ‘OTTO’.

Het IOI bevindt zich in wat eens een parkeerplaats had moeten worden. Daar bleken toen technische bezwaren tegen te zijn, en nu is de kamer van Otto zo ongeveer de enige in het AMC waar de ramen open kunnen. De rest van het instituut is voor een willekeurige bezoeker een doolhof van gangen waarachter zich kantoortjes, werkplaatsen, laboratoria en andere werkruimtes bevinden. Volgens Otto werken er in totaal 102 mensen en zijn er 48 formatieplaatsen. “Allemaal specialisten, van immunologen tot fysici en biologen”, vertelt hij.

Het instituut bestaat sinds 1972, in het begin was het gehuisvest in het Wilhelmina Gasthuis. “Het idee erachter was heel logisch”, vindt Otto. “De minister zei: elk academisch ziekenhuis heeft een groot aantal opdrachten: naast de patiëntenzorg ook nog onderwijs, specialisten opleiden en onderzoek. De middelen zijn beperkt, en dan vormen de onderzoeksfaciliteiten altijd de sluitpost. Zowel financieel als in de tijd. Kijk, de poli’s zitten vol, die gaan toch voor. Voor het klinisch gebonden én voor het fundamenteel onderzoek heb je apparatuur en specialisten nodig. Daarom ontstond het plan die te concentreren. Er kwamen extra fondsen van het ministerie om interuniversitair fundamenteel onderzoek te doen.” 

Nóg accuter

“Uiteindelijk is dat alleen met de cardiologen en met oogheelkunde van de grond gekomen. We doen basic research naar het zien en het oog ten behoeve van de oogheelkundige universiteitsklinieken. En we breiden nog steeds uit. Alle Nederlandse universiteiten doen mee, alleen die van Nijmegen officieel nog niet. Dit jaar hopen we ook met de zeven Belgische universiteiten te gaan samenwerken. Er is nu al regelmatig contact. Met die participatie hopen we nieuwe wetenschappelijk personeel-plaatsen te creëren, ook al wordt ons ruimteprobleem dan nóg acuter.”

Er zijn ook andere contacten met het buitenland. Otto vertelt van een in Amsterdam opgeleide Arabier die nu onderzoek doet in Egypte en vanuit het IOI begeleid wordt. Verder zijn er projecten in Thailand (onderzoek naar eventueel Vitamine A-gebrek bij kinderen) en Sierra Leone waar gekeken wordt naar de resultaten van een therapie tegen rivierblindheid en naar immunologische factoren. 

Albino’s 

Het onderzoek in Amsterdam wordt voor een groot deel gestuurd door vragen vanuit de kliniek. “Dat is de kleuring van je werk”, zegt Otto nuchter. “Maar het blijft fundamenteel onderzoek. Bijvoorbeeld naar de vraag hoe het netvlies en de hersenen op kleur en beweging en dergelijke coderen, op welke manier de zenuwbanen naar de hersenschors lopen, en hoe de cellen daar geschakeld zijn. “

“Bij albino’s is er iets verkeerd met die banen, en daarover komt dan de vraag uit de kliniek. Daarnaast doen we ook veel onderzoek naar inwendige oogontstekingen, uveitis. Dat is geen gewone infectie, maar een aangeboren eigenschap. Die proberen we te analyseren en te overrulen met therapieën.”

“Onze oftalmologische morfologen houden zich ook met basisvragen bezig. Die willen weten hoe het anatomisch zit, bijvoorbeeld welke zenuwcellen waarmee verbonden zijn. Dat gaat dan met behulp van ’tracertechnieken’, speciale kleurmethoden van weefselcoupes en de electronenmicroscoop, waarmee je ook naar de verbindingen tussen de zenuwcellen, de synapsen kunt kijken. “

“En dan is er de lens, een stukje glashelder weefsel in je oog dat zeventig, tachtig jaar helder blijft. Wat voor vezels zijn dat, hoe veroudert de ooglens, wat verandert er? Er zijn zoveel vragen, en we hebben hier ook de mensen en de apparatuur om antwoorden te vinden. Ik geloof dat er drie microscopen van twee ton staan. Dan zegt bijvoorbeeld iemand ‘gut, ik heb zo’n raar kristal gevonden in de lens van dat kindje, kunnen jullie daar eens naar kijken?’. In het biochemisch laboratorium onderzoeken ze bijvoorbeeld de samenstelling van tranen. Ondermeer wat de consequenties van medicijngebruik of vitaminegebrek daarvoor zijn.”

De afdeling oftalmogenetica van het IOI heeft ook de beschikking over een databestand met erfelijke gegevens. Otto: “Op het gebied van de oftalmogenetica zetten we steeds kleine stapjes. Indertijd is er op verzoek van oogartsen begonnen met het kijken naar erfelijke familiare oogaandoeningen. Gewoon nog volgens de oude Mendel-wetten. Komen er bijvoorbeeld kwaadaardige oogtumoren in de familie voor? Hoe erft het over? Is dat een geslachtsgebonden afwijking of niet? Dat soort vragen. Nu hebben we een bestand met eigenlijk alle families in Nederland waar iets speelt. In de rest van de wereld is men daar jaloers op. Inmiddels is het vaak één klein stukje eiwit dat je van alles kan zeggen: het is een DNA-laboratorium geworden.”

Maatschappelijk blind

Te zien aan de borden met foto’s die overal in het IOI hangen kan er met je ogen heel wat mis gaan. Otto vertelt over retinitis pigmentosa: “Als je dat hebt gaat je netvlies in de loop van je leven te gronde. Er is dan iets verkeerd met de stofwisseling van het netvlies. Het gaat vaak om jonge mensen die moeilijk in het donker kunnen zien, hun gezichtsveld raakt steeds beperkter, de koker wordt steeds smaller, maar daarbinnen zien ze wel scherp.”

“Het is soms voor anderen moeilijk te begrijpen dat die mensen op een gegeven moment maatschappelijk blind worden, maar wel de hele avond tv kunnen kijken. Wat ze dan doen is meer met hun ogen en hun hoofd gaan bewegen. De ogen zijn een onderdeel van de hersenen, we passen ons aan als er iets mis is. Adaptatie hoort bij zien.”

“Maar de hersenen redden wel altijd eerst zichzelf: wanneer er iets gebeurt, als je flauwvalt, of in shock raakt, of wat dan ook, dan zorgen de hersenvaten eerst dat ze zelf zuurstof krijgen. “

“Het oog is als het ware een uitstulping van de hersenen, en het netvlies wordt dan ook gevoed door de hersenvaten. De overige oogvaten worden niet zo in de watten gelegd en met egards behandeld als de hersenvaten. De vaatvliesvaten voeden de gele vlek, de macula lutea, het deel van het oog dat zorgt dat je scherp kunt zien. Dat bevat uitsluitend de bekende kegeltjes.”

“Wanneer die vaatvliesvaten de gele vlek niet goed voeden, verlies je het vermogen scherp te zien, maar je kunt dan bijvoorbeeld wel nog uitstekend fietsen, omdat je genoeg overzicht over de omgeving hebt. Het gaat dan om ‘slijtage’ van de bloedvaten, en hersenweefsel speelt bij slechtgevoede delen op safe: het maakt littekenweefsel. Helende littekens kunnen geen kwaad, het stofwisselt niet, maar functioneert ook niet. Wij proberen er achter te komen welke membranen in de gele vlek er precies aangaan, en soms sturen we met een laserbehandeling het littekens maken bij. We proberen de mensen maatschappelijk valide te houden.”

Het IOI heeft ook een hoornvliesbank in huis. Die is eigenlijk voortgekomen uit het onderzoek. Otto: “Hoornvliezen zijn ander materiaal dan bijvoorbeeld harten en nieren. Die zijn doorbloed, maar hoornvliezen zijn een niet-gevasculariseerd gebied.”

“Ze transplanteren had altijd al een goede kans van slagen, maar er was een tijdsprobleem. Wanneer een specialist bijvoorbeeld eerst nog naar de familie van een donor moet, en pas de volgende dag kan opereren, dan kost dat tijd. Net als het onderzoeken of de donor geen aids had, en of de eigenschappen van zijn bloed genoeg overeenkomen met die van de ontvanger. Operatiekamers zijn ook niet meer zomaar op afroep beschikbaar. Om de benodigde overbruggingstijd te krijgen is er een nieuwe preserveringsmethode ontwikkeld.”

Iedere huisvrouw

“Vroeger deden we met hoornvliezen wat ze ook met harten en nieren doen: de stofwisseling op een laag pitje zetten en de boel op ongeveer vijf graden houden. Maar dan sterven er ieder uur kwetsbare celletjes, en dat verkleint de helderheidskans.”

“Inmiddels is duidelijk geworden dat de overlevingskansen voor een hoornvlies het beste zijn wanneer je ze bewaart in hetzelfde soort water als er in je oog zit, en niet koud, maar op 32 graden. Dan heb je organisatorisch langer de tijd.”

“Enfin, het ontdekken van dat procédé heeft uiteindelijk een hoornvliesbank opgeleverd. De preservering gebeurt hier: het oog komt binnen, het hoornvlies wordt eraf gehaald, en dan wordt er bijvoorbeeld gekeken hoe vitaal het is. In Denemarken werkt men nu helemaal zo, dus het wordt elders overgenomen. En Eurotransplant betaalt het bij ons aangestelde personeel voor dat werk. Overigens zijn hoornvliestransplantaties bij mensen heel gemakkelijk te doen, dat kun je iedere huisvrouw leren. Bij ratjes is het bijvoorbeellveel lastiger.”

“We doen ook onderzoek aan de samenstellende dlen van de oogkas. Bij ons is dat echt een apart orgaan: ook als je je ogen dicht hebt bijvoorbeeld weet je waar ze zitten, naar welke kant ze ‘kijken’. Voor dat soort zaken zijn uitgebreide zenuwschakelingen nodig die we bekijken.”

“Apen zijn de enige dieren met ogen die op de onze lijken, ook met net zulke oogkassen. Daarom werken we hier ook met gedragsgetrainde apen. Die laten we naar een televisiescherm kijken, waar bijvoorbeeld beweging of verschil in lichtintensiteit waargenomen kan worden. Ondertussen meten we de stroompjes elektriciteit, die we afnemen van het hoofd met elektroden. Zo krijgen we een beeld van waar de potentialen naartoe gaan.”  

Een rondgang door het instituut voert onder andere langs hokken met ratten en konijnen. In een ander kamertje zit een onderzoeker met een dode of bewusteloze rat voor zich op het snijtafeltje. “We zijn heel voorzichtig met proefdieren”, benadrukt Otto. “We zullen bij een konijn bijvoorbeeld nooit in alletwee de ogen iets inspuiten ofzo. We maken ze niet blind.” Ook voor de apen schijnt goed gezorgd te worden. Zo goed dat “deze trouwste onderzoeksmedewerkers” (Otto) slechts door twee mensen bezocht mogen worden, en zeker niet door de verslaggeefster of de fotograaf.