door Liesbeth Koenen ©
06-06-1988
NRC Handelsblad

Floris van Manen en de onvervangbaarheid van geluid

De klankschapverzamelaar

Na drie nachten Turkije word je niet langer bij het ochtendgloren al wakker omdat de omroeper vanaf zijn minaret de gelovigen zingend oproept tot het eerste gebed van die dag. Ook de vogels wennen, net als de aanprijzingen van jongetjes die sesambroodjes verkopen, en het geschreeuw op het busstation onder je raam (gel,gel, gel, letterlijk: kom, kom, kom) als de bussen moeten inparkeren of uitrijden. Dat hele amalgaam van klanken wordt gewoon, en al snel hoor je het niet meer.

Maar diezelfde geluiden jaren later in een huiskamer in Amsterdam-zuid uit een eenvoudige cassetterecorder horen komen, roept een vreselijke heimwee op. Een sterk, fysiek verlangen naar de atmosfeer van toen, juist omdat je die bijna kunt aanraken. Ik heb me nooit gerealiseerd dat het luisteren naar de klank van Turkije me meer zou doen dan het zien van alle toch zo prachtige foto’s van mijn reis.

Fluitketel

Floris van Manen (34) verbaast dat niets. Hij is zelfstandig sonoloog te Amsterdam. Dat wil zeggen dat hij alles van de combinatie techniek en geluid weet en zijn brood verdient met de indringende eigenschappen van dat geluid. Maar verdienen kan hem eigenlijk niet zoveel schelen: mooie projecten vanwege geld niet door laten gaan acht hij zonde. En veel projecten zijn mooi: het gezang van Tibetaanse monniken registreren, de leader van het programma Van Gewest tot Gewest maken, een computer eeuwigdurend steeds andere muziektonen laten genereren.

Maar het mooiste is toch de mensen in de war brengen. Door ze zonder commentaar op de radio naar een kalmpjes ontbijtend gezin te laten luisteren bijvoorbeeld, of door ze via diezelfde radio te bestoken met een opeenstapeling van ‘signaalfuncties’: de telefoon die gaat, een fluitketel die fluit, een kind dat huilt.

‘Het leuke is dat de mensen niet weten hoe lang het door gaat,’ zegt Van Manen gnuivend, ‘de enige manier om het te laten ophouden is de knop omdraaien, maar ja, het is kunst.’ De impuls om huilende kinderen te troosten is overigens zo groot dat het hem, ondanks bereidwillig prikken uitdelende verpleegsters op de kinderafdeling van het Wilhelmina Gasthuis, niet wilde lukken een opname van tien minuten ononderbroken gejengel te maken. Duizenden uren veelsoortig geluid heeft Van Manen verzameld. De boekenplanken in zijn achterkamer staan vol banden.

Ik krijg een koptelefoon en mag luisteren. Weer zit ik in een huiskamer in Amsterdam-zuid, vol geluiden die er niet horen, en weer word ik meegesleept. Ik maak een tocht door de stad. Het is onmiskenbaar Amsterdam: de straat, de auto’s, de flarden conversatie. Daar is de tram. De wat piepende zoem waarmee de deuren open gaan, de radio van de bestuurder, de deuren die sluiten; ik zou zweren dat ik de tram voel optrekken. Even later loop ik weer buiten. In de verte hoor ik het orgel al, en ja hoor, terwijl de muziek in volume toeneemt komt daar het gerinkel van het geldbakje nog bij. De orgelman krijgt niets van me vandaag, voor het geluidseffect wandel ik door.

Maar ik ben het natuurlijk niet zelf. Floris van Manens draagbare geluidsstudio heeft me deze illusie bezorgd. Hij laat het me zien: alles past in een oude blauwe rugzak. Het digitale opname-apparaat ‘dat cd-kwaliteit oplevert, maar toch op 12 volt kan draaien,’ de banden en de kleine microfoontjes die je bij het opnemen in je oren kunt stoppen. Voordeel van dit alles: niemand hoeft te merken dat er geregistreerd wordt, en bij het terug luisteren klinkt het geluid volstrekt natuurlijk omdat het op oorhoogte is opgenomen. ‘En allemaal met low-cost-apparatuur.’

Het zijn gouden tijden voor een sonoloog. De techniek is de laatste jaren met sprongen vooruit gegaan: alles is compacter en goedkoper geworden, ook de computers. Ik tel er in de gauwigheid drie. En Van Manen glundert nu al bij de gedachte aan de draagbare DAT-recorder die volgend jaar op de markt moet komen.

Volgens hem kunnen musici binnenkort de opnamestudio’s verlaten en weer terug naar hun eigen omgeving: het is niet meer nodig om de techniek op te zoeken, de techniek kan naar de muziek komen.

Grote mogelijkheden ziet Van Manen ook voor een andere vrij recente vinding: de walkman. ‘Daar wordt nog veel te weinig gebruik van gemaakt. Je kunt er zoveel mee doen. Moet je je voorstellen dat je op het platteland ergens in de wei loopt en je hoort allemaal stadsgeluiden. Als wij nu voetstappen hier boven horen, letten we er niet eens op. We denken: dat is de buurvrouw. Maar als dat gebeurt wanneer je in je tentje ligt, dan is er toch iets mis. En wat dacht je van op de brommer door de stad gaan terwijl je via je oortelefoon verkeersgeluiden hoort?’

Dat laatste lijkt me nogal gevaarlijk, maar we zijn weer terug bij Van Manens grootste stokpaard. Hij heeft er een naam voor: klankschappen. ‘Een landschap is alles wat je om je heen ziet, en een klankschap is alles wat je hoort,’ is de eenvoudige verklaring voor deze term.

Toespraak

Van Manen is bestuurslid van de Stichting Klankschap, die blijkens het bordje op de deur op zijn huisadres gevestigd is. De stichting heeft onder andere lessen gemaakt. Ik krijg een lesje ‘voorgrond- en achtergrondgeluiden’ te horen, waaruit ik vooral leer dat het gekletter van vaatwerk, dat door een op de achtergrond gehouden toespraak heen klinkt, verdomd irritant is.

Van Manen wijst op de hoge prioriteit die we blijkbaar aan spraak toekennen: zelfs als het onmogelijk is probeer je nog uit al het lawaai op te vissen wat er gezegd wordt.

In een andere les, die ‘perspectief heet gaat iemand zo vaak de trap op en af dat ik op een gegeven moment alleen nog maar de nergens naar toe leidende trappen van Esscher voor me zag. Prachtig in deze opname is het moment dat de deur (of het raam, wie zal het zeggen?) open gaat en je ineens ‘buiten’ hoort.

Wat ‘buiten’ is weet ik niet, ik kan het onmogelijk uitleggen, maar het is net zo herkenbaar als een opname van ‘ochtend’, ‘middag’ of ‘avond’. Ongevraagd krijg ik nog een bewijs van schone oren van de Stichting Klankschap mee naar huis.

Van de stiltemeter bestaat jammer genoeg alleen nog een demonstratie-exemplaar: het is een glazen buisje met daarin een speld, watjes, en een gebruiksaanwijzing. Als de speld bij het vallen niet meer valt te horen, kunnen de watjes in de oren aangebracht worden. Waar het allemaal goed voor is? ‘Nergens voor,’ volgens Van Manen, ‘maar gelukkig is het leven zelf ook nergens goed voor,’ voegt hij er aan toe.