Akademie Nieuws
Tweelingenonderzoekster prof.dr. Dorret Boomsma:
‘De CITO-scores zijn nog erfelijker bepaald dan het IQ’
Kersvers KNAW-lid prof. dr. Dorret Boomsma stond aan de wieg van het Nederlands Tweelingregister, waarin de gegevens van tegen de 30.000 twee- en meerlingen zijn opgeslagen. Een ware goudmijn voor onderzoek naar waar we aanleg voor hebben, en wat omgevingsbepaald is. In de kans op angststoornissen en depressiviteit, en op hart- en vaatziekte zit bijvoorbeeld een grote erfelijke component, net als in hoevéél je rookt als je rookt. Intelligentie lijkt ‘aangeborener’ te worden naarmate je ouder wordt, maar of je in god gelooft zit niet in je genen.
Geen tweeling die aan haar aandacht ontsnapt natuurlijk, maar zelf voelt prof. dr. Dorret Boomsma er niet veel voor om mensen zomaar aan te spreken. Haar man (“Die leeft erg mee”) had het laatst wel nog aan een moeder gevraagd: ‘Is die tweeling wel ingeschreven bij het Nederlands Tweelingregister?’. Of ze dat waren vertelt het verhaal niet, maar ze bleken toevallig wel heel in de verte familie te zijn.
Goed, er is dus een verre verwante tweeling, wat nauwelijks anders kan als je bedenkt dat een op de tachtig bevallingen in Nederland een tweeling oplevert, maar Boomsma (43) komt beslist niet uit een familie van tweelingen. Ze is er geen en heeft er geen. Tweelingen zijn gewoon haar werk, en ze zijn geen doel, maar een middel. “Soms zelfs het enige middel”, zegt ze. “Vooral als het gaat om relatief zeldzame ziektes.” Studies met tweelingen waren bijvoorbeeld doorslaggevend voor het onderzoek naar de oorzaken van multiple sclerose en autisme. Voor de gespleten lip is ook de hoop op tweelingen gevestigd.
Boomsma is hoogleraar in de Biologische Psychologie, en voor wie wil weten hoe de verhouding ligt tussen ‘aangeboren’ en ‘aangeleerd’ als het gaat om menselijk gedrag is er geen rijkere bron dan tweelingen. Alleen al het feit dat je ze in twee soorten hebt: de eeneiige en de twee-eiige maakt ze geweldig onderzoeksmateriaal.
Feiten
Immers, de eerste groep heeft exact dezelfde erfelijke eigenschappen, én groeit onder dezelfde omstandigheden op, terwijl de tweede groep eigenlijk ‘gewone’ broertjes en zusjes van elkaar zijn, die toevallig precies even oud zijn. Ook zij worden dus onder gelijke omstandigheden groot. Verschillen tussen de eeneiige en de twee-eiige groep leveren een niet-aflatende stroom ammunitie voor het nature-nurture-debat, dat volgens Boomsma steeds minder aan de hand van ideologieën en steeds meer met behulp van feiten gevoerd wordt. Feiten waarvan zij er inmiddels heel wat heeft aangedragen.
In haar kamer op de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar ze ook afstudeerde en promoveerde (beide cum laude) praat Boomsma graag over haar onderzoek, alleen het verhaal over het nut van tweelingen daarbij heeft ze nu zo vaak moeten vertellen dat ze het nauwelijks meer haar mond uit krijgt, bekent ze wat besmuikt.
Alom geroemd
“De enige andere groep die voor ons soort onderzoek van belang kan zijn, zijn geadopteerde kinderen”, vertelt ze, “maar dat is toch lastiger. Ze zijn moeilijker te vinden en je hebt niet de vergelijkingsmogelijkheden die er met tweelingen vanzelf zijn.” Maar de opbouw van het nu alom geroemde Nederlands Tweelingregister was en is ook geen sinecure. Samen met haar voorganger prof. Orlebeke, begon Boomsma er in 1985 mee. Inmiddels bevat het gegevens van tegen de 30.000 tweelingen, en een paar honderd andere meerlingen, waaronder zelfs twee vijflingen.
“Het moeilijke is een a-selecte groep samenstellen”, legt Boomsma uit. “Wanneer je bijvoorbeeld alleen via advertenties in kranten mensen vraagt zich aan te melden dan krijg je nooit een echte doorsnede van de hele bevolking.” De bevolkingsregisters zouden natuurlijk uitkomst kunnen bieden, maar dat bleek nog niet zo eenvoudig. Boomsma: “Ik geloof dat één enkele uitdraai van de burgerlijke stand in Amsterdam tóen al tienduizend gulden kostte. Zo veel geld hadden we helemaal niet. Toen kwam de gedachte op om zelf een register op te gaan bouwen. Uiteindelijk hebben we overigens wel alle Nederlandse gemeentes aangeschreven met het verzoek ons hun adressen van tweelingen te geven. Zo’n tweehonderdvijftig van de ongeveer zeshonderd hebben dat gedaan. Zo zijn we vooral ook aan oudere tweelingen gekomen. Ik geloof dat we indertijd gevraagd hebben om iedereen tussen de dertien en de twintig. We hebben op dit moment zo’n zeven duizend tweelingen van ouder dan zestien in het bestand.”
Felicitatiedienst
Voor de hele jonge werd iets buitengewoon slims en praktisch verzonnen. “Zoals die dingen altijd gaan, ging het via een toevallige connectie”, vertelt Boomsma. “We zetten al vele jaren de felicitatiedienst in, je weet wel, dan komt er vlak na de geboorte van een kind zo’n hostess met een koffertje met spullen. In het koffertje voor tweelingen zit ook een folder over het register en een inschrijfformulier.”
Ongeveer zestig procent stuurt dat formulier in. Dat betekent: voortaan elke twee jaar lange vragenlijsten invullen. Over gedrag en school en gezondheid en nog veel meer. Verschillende leeftijdsgroepen krijgen deels verschillende vragen. De bereidheid onder tweelingen en hun ouders om mee te doen aan onderzoek is volgens Boomsma relatief hoog. In het nu opgebouwde bestand zijn alle bevolkingsgroepen goed vertegenwoordigd, en dat kinderen vanaf hun geboorte gevolgd worden is uniek in de wereld. Er zijn meer tweelingenregisters, vooral die in Scandinavië zijn goed, zegt Boomsma, maar toegankelijke gegevens uit totaal andere culturen ontbreken vooralsnog jammer genoeg.
IQ
Een hele reeks opmerkelijke uitkomsten hebben de vragenlijsten inmiddels opgeleverd. Dat IQ voor een groot deel erfelijk bepaald is, was al bekend, maar niet dat dat sterker wordt naarmate je ouder wordt. In elk geval in Nederland, waar iedereen behoorlijk wat opleiding volgt. Dat genen pas op latere leeftijd tot expressie komen is overigens niet bijzonder: denk maar aan de puberteit, waarvan de kenmerken pas rond je twaalfde beginnen. Boomsma: “We doen hier IQ-onderzoek van vijf tot vijftig. Bij kinderen van vijf kun je maar dertig procent toeschrijven aan erfelijkheid, bij vijftig is dat opgelopen tot tachtig procent. De invloed van de omgeving neemt dus af. Dat zie je bij meer cognitieve vaardigheden.”
“We hebben net een onderzoek naar CITO-scores afgerond. Dat gaat dus om twaalfjarigen aan het eind van de lagere school. Het blijkt dat die scores nóg erfelijker bepaald zijn dan het IQ. Bij de eeneiige tweelingen kwam het voor tachtig procent overeen, dat is dezelfde overeenkomst die ze hebben in lichaamslengte. Wij vonden dat een heel bijzondere uitslag, maar de krant die we erover inlichtten vond dat kennelijk niet. Enfin, we zijn nu bezig met het voorbereiden van de publicatie.”
De genetica van cognitieve vaardigheden, zoals leren en geheugen, is maar een van de terreinen waarop Boomsma zich beweegt. Het maken van MRI-scans en het meten van hersengolven horen er ook toe. Eeneiige tweelingen blijken vrijwel dezelfde hersenkronkels te hebben, en ook hun EEG-patronen zijn bijna identiek. Boomsma: “We kijken ook naar volume, de verhouding grijze en witte stof, en we hopen binnenkort ook functionele MRI’s te gaan inzetten, waarbij je dus hersenreacties meet.”
Vatbaarheid
Het ontstaan van ‘psychopathologie’, zoals angsten en depressies, maar ook hyperactiviteit (ADHD-achtige stoornissen) en aandachtsproblemen, is een ander onderzoeksgebied. “Wat je niet zou verwachten is dat tot drie jaar de invloed van de ouderlijke opvoeding daarop klein is. Bij driejarigen wint de eigen aanleg het, pas in de fase tussen drie en zeven gaat het ouderlijk milieu een rol spelen. Bij volwassenen is die invloed weer sterk afgenomen. Depressies blijken echt een kwestie van aanleg. Dat betekent dat de impact van wat paps en mams of anderen je hebben aangedaan afhangt van je genetische kwetsbaarheid. Voor veel mensen, zeker ook de naaste familie, is dat een opluchting. Het is natuurlijk een bekend gegeven dat de een de vreselijkste dingen kan meemaken en ze afschudden, terwijl de ander levenslang somber blijft. Dat is dus een kwestie van genetische vatbaarheid. De genen daarvoor proberen we op te sporen.”
Dan is er nog het onderzoek naar de invloed van stress op hart- en vaatziekten, dat ook Boomsma’s dissertatieonderwerp was. Ook de kans op die ziektes bleek weer veel met aanleg te maken te hebben, en Boomsma heeft intussen ook een verband gevonden met angst en depressie. “De kans dat je een hartaandoening overleeft is kleiner als je aan depressies lijdt”, vertelt ze. “Of er een oorzakelijk verband ligt, is niet zeker. Het kan ook altijd zijn dat een derde factor beide dingen beïnvloedt.”
Roken
Misschien heeft het allemaal ook met nicotineverslaving te maken, nog iets dat Boomsma onderzoekt – ze heeft inmiddels meer dan honderdvijftig publicaties op haar naam staan. Het is bekend dat wie depressief is vaak heel veel rookt, een vorm van zelfmedicatie denkt men inmiddels. Of je gaat roken is overigens niet erfelijk bepaald, hoeveel sigaretten degenen die eenmaal begonnen zijn opsteken, blijkt heel erg erfelijk te zijn. Boomsma denkt dat er heel goed sprake kan zijn van een algemene gevoeligheid voor verslavingen: “Bijna alle zware drinkers roken ook”, zegt ze.
Voor een wereld waarin alle risico’s bij je geboorte al voor je uitgespeld zijn is Boomsma intussen absoluut niet bang. Ze ziet eigenlijk alleen maar voordelen. “Mensen willen juist graag weten waar ze aan toe zijn, is mijn ervaring. En het is ook zinvol. Er is bijvoorbeeld een bekende genvariant, als je die hebt moet je zéker niet gaan roken, want dan ben je op je veertigste dood aan longemfyseem. Als je weet dat je aanleg hebt voor alcoholisme kun je besluiten helemaal niet te gaan drinken. Of neem PKU, waarover laatst een discussie liep over de hielprik. Als je baby’tjes daarop test dan kun je ze op tijd op dieet zetten. Dat levert het verschil op tussen een normale ontwikkeling en mentale geretardeerdheid.”
Dus hoopt Boomsma dat tweelingen nog heel veel genidentificaties zullen vergemakkelijken. Het aantal tweelingen stijgt trouwens explosief, maar dat is niet zo gek zegt ze: “Rond 1900 – vanaf die tijd hebben we in Nederland gegevens – was het ongeveer hetzelfde. Tegenwoordig krijgen veel vrouwen pas laat, na hun vier-, vijfendertigste hun eerste kind, en dat vergroot de kans op tweelingen. Maar vroeger gingen vrouwen gewoon door met kinderen krijgen. Na je veertigste de laatste was normaal. Daar zaten dus veel tweelingen tussen. Een tijdje terug waren we weer op hetzelfde niveau van een eeuw eerder. Maar de curve gaat nu wel extra omhoog, en dat heeft te maken met de IVF-technieken en dergelijke.”
Maar de tijd van grote hoeveelheden meer-dan-tweelingen die in de jaren zeventig begon door hormoontoediening is inmiddels over. Zijn de doses hormonen beter uitgewogen? “Ja, dát,” zegt Boomsma, “maar het komt ook door gedeeltelijke abortussen. Niemand heeft het daar erg graag over, maar het gebeurt wel.”
Gigantische klus
Het bijhouden van het Tweelingregister en de hele organisatie eromheen – denk alleen al aan adreswijzigingen – is in de afgelopen vijftien jaar uitgegroeid tot een gigantische klus, die nog steeds helemaal op Boomsma’s afdeling wordt uitgevoerd. Er zijn vrijwilligers (moeders van tweelingen), maar toch verzucht Boomsma: “Eigenlijk moet het een keer door een instantie worden overgenomen.”
Het bestand is echt bijzonder, en levert onverwachte nieuwe gegevens op. “De artsen op de VU waren heel verbaasd”, vertelt Boomsma. “Die onderzoeken natuurlijk altijd hun patiënten, mensen die behandeld worden. Wij vragen naar hele families, en dan blijkt het dat lang niet iedereen die iets heeft naar de dokter gaat. Zware astmapatiënten, veel mensen met angsten en depressie zien nóóit een dokter.”
Couveusekinderen
Ze vindt ook dat het register nog veel vaker gebruikt zou kunnen worden: “Laatst kwam dat onderzoek naar buiten over de ontwikkeling van te vroeg geboren baby’s. Dat was zelfs aanleiding om voortaan kinderen die met vierentwintig of vijfentwintig weken geboren worden niet meer te behandelen, omdat hun vooruitzichten te slecht zijn. Maar wij hebben hier ook die gegevens. Er zitten heel veel couveusekinderen tussen, en we volgen ze allemaal op de voet. We moeten nog veel meer gaan samenwerken.”
We praten ook nog even over haar pasverworven Akademielidmaatschap, waar ze natuurlijk verheugd over is. “Maar het voelt wat onwezenlijk”, zegt ze. “Allerlei mensen zijn daarmee bezig geweest zonder dat je er iets van weet. Zelf heb je er niets mee te maken.” En lachend: “Ik begrijp nu iets van de verzoeken die ik kreeg om een cv in te leveren, waarbij de mensen dan absoluut niet konden zeggen waar het voor was.” Van wat het lidmaatschap zal inhouden heeft ze nog weinig idee, en dat ze nog steeds een van de weinige vrouwen in het gezelschap zal blijken te zijn kan haar niet verbazen. “Ach”, klinkt het laconiek, “het is toch algemeen bekend dat er in Nederland extreem weinig vrouwen op hoogleraars- en andere onderzoeksposities zitten. De Akademie is daar dan een afspiegeling van.”
Het is vrijdagmiddag laat. Boomsma wordt naar de borrel geroepen. Daar komen we pas toe aan het enige onderzoek tot dusver waaruit geen enkele erfelijke aanleg bleek: dat naar religiositeit. Het geloof in God is niet aangeboren, maar het blijkt wel goed te zijn voor je gezondheid en welbevinden. Tot dusver heeft geen enkel kerkgenootschap deze wetenschap opgepikt. Advertenties met ‘Godsdienst, goed voor u’? Nee, dat idee kan haar niet aanspreken.