door Liesbeth Koenen ©
06-10-1990
Vrij Nederland

Wetenschap

Dat versimpelt, verdraait en verfraait maar!

Archimedes in bad, mythen en sagen uit de geschiedenis van de wetenschap
door Maarten Franssen
Uitgever Prometheus, 125p., f 19,90

Bij grote wetenschappelijke ontdekkingen schijnen altijd mooie verhalen te horen, zoals de appel op het hoofd van Newton. Maarten Franssen schreef een boek over dit soort mythen.

Archimedes ging echt in bad, en hij riep ook “eureka!” (nou ja, hij riep eigenlijk “heurèka”, er is ooit iets helemaal misgegaan bij de omzetting in Latijnse letters van het Griekse woord voor ‘ik heb gevonden’: de translitterator zag het kommaatje dat in het Grieks de h aanduidt blijkbaar niet, of hij zag het verkeerd), maar hij vond op dat moment niet ‘de wet van Archimedes’ uit.

Hij ontdekte iets veel banalers, namelijk dat er net zoveel water over de rand van zijn bad stroomde als de hoeveelheid lichaam die hij er in ondergedompeld had. (Ter opfrissing van roestige middelbare-school-kennis: de wet luidt dat ‘een voorwerp in een vloeistof zoveel minder weegt als het gewicht van de hoeveelheid vloeistof die door het voorwerp is verplaatst’, en hij is natuurlijk wel degelijk door Archimedes geformuleerd, alleen niet in bad.)

Maar toen hij bloot en druipend de straat op holde had Archimedes wél een reden tot grote vreugde: hij had de oplossing gevonden voor het probleem waarmee koning Hiero van Syracuse (Archimedes woonde in Syracuse) hem belast had. Hiero had een kroon laten maken door een edelsmid. Een mooie kroon die hij graag wilde houden, maar hij verdacht de edelsmid ervan dat die een deel van het meegegeven goud op onzichtbare plaatsen vervangen had door zilver.

Hiero bleek gelijk te hebben, en Archimedes kon dat bewijzen zonder de kroon stuk te maken. Het soortelijk gewicht van zilver is kleiner dan dat van goud, dus kon Archimedes met behulp van zijn ‘overloop-ontdekking’ berekenen dat niet al het goud in de kroon terecht was gekomen. Een klein fotootje van een kroon in badschuim tooit de kaft van Archimedes in bad, mythen en sagen uit de geschiedenis van de wetenschap, een heel geslaagd boekje dat opent met bovenstaand verhaal.

Het beeld van Archimedes in bad kent vrijwel iedereen. Maarten Franssen (hij studeerde natuurkunde en geschiedenis en werkt als wetenschapsfilosoof aan de Universiteit van Amsterdam, meldt de achterflap) heeft vijftien meer en minder beroemde verhalen uit de (bèta)wetenschap nu eens tot de bodem toe uitgezocht.

Dat wil zeggen: hij wilde weten hoe het nou écht zat,en is op zoek gegaan naar de bronnen. Bijvoorbeeld voor het verhaal dat Newton een appel op zijn hoofd kreeg en toen de zwaartekracht ontdekte, en voor de vaakgehoorde misprijzende opmerking over wetenschapsbeoefening in de middeleeuwen: toendertijd hielden ze nota bene discussies over hoeveel engelen er op de punt van een naald kunnen dansen!

Franssens collectie mythen en sagen laat een paar dingen zien. Allereerst dat er voor alle beroemde verhalen wel de een of andere bron gevonden kan worden. Maar meestal vermelden die een verhaal dat net een tikje anders in elkaar zit, of ze zijn domweg van veel later datum dan de oorspronkelijke wetenschappelijke gebeurtenis die beschreven wordt.

Geschiedvervalsing is het gevolg, en die kenmerkt zich door drie zaken: versimpeling,verdraaiing en verfraaiing.

Die spelen allemaal een rol bij de mythen over de ontdekking van de zwaartekracht. Newton heeft zelf het verhaal in de wereld gebracht dat een vallende appel hem in 1666 op het idee van zwaartekracht bracht. De appelboom in zijn tuin is dan ook lange jaren gekoesterd, en toen die in 1820 omwaaide wilden heel wat mensen een stuk boom als relikwie hebben.

De boom leeft nog steeds voort in geënte stekken, en stekken van stekken. Toch kwam Newton niet in het ‘wonderjaar’ 1666 al tot zijn ontdekking dat er een universele gravitatiekracht moest bestaan voor alle materie, die niet alleen appels naar beneden liet vallen maar ook de maan in zijn baan om de aarde houdt en de aarde in zijn baan om de zon. Die theorie was pas jaren later rond. Dat de appel op zijn hoofd was gevallen is een verfraaiing die iemand anders ruim een eeuw later bedacht heeft.

Een mooi geval van verdraaiing is de mythe over de dansende engelen, overigens door dezelfde man in het leven geroepen die ook de appel op Newtons hoofd liet vallen: Isaac D’Israeli (vader van de latere Engelse premier Disraeli). Toch was de mythevorming dit keer niet D’Israeli’s schuld. In de middeleeuwen heeft helemaal nooit iemand zich druk gemaakt over de hoeveelheid engelen die op de punt van een naald kan dansen zonder elkaar in de weg te zitten.

Ook Thomas van Aquino niet. Die schreef wel veel over engelen, en D’Israeli herhaalt in zijn boek Curiosities of Literature een aantal van de kwesties die Aquino aansnijdt, maar de vraag over de dansende engelen schrijft hij netjes toe aan de geleerde Martinus Scriblerus, een man die nooit bestaan heeft. Scriblerus was een verzinsel van een groepje Engelse satirici (waaronder Jonathan Swift en Alexander Pope) die zich in hun graf nog vaak verkneukeld moeten hebben over het feit dat hun satire als werkelijkheid de geschiedenis in gegaan is.

Archimedes in bad bevat grote hoeveelheden van dit soort anekdotes die op zichzelf genomen al genoeg zijn om het boek aan te bevelen. Maar omdat de verhalen chronologisch geordend zijn – het begint zoals gezegd met Archimedes, en het eindigt met mythen rond Einstein die zogenaamd niet geïnteresseerd zou zijn in bewijzen voor zijn relativiteitstheorie, maar die in werkelijkheid natuurlijk ook maar een gewoon mens was en dus dolgelukkig toen die bewijzen eindelijk geleverd werden – krijgt de lezer nog iets extra’s: een geschiedenis van de natuurwetenschap in reuzestappen.

Hij kan zo zien hoe misvattingen plaatsmaken voor hedendaagse opvattingen, waarin er geen ruimte meer is voor de stoffen flogiston(dat zat in alles wat brandbaar was) en levenskracht(nodig voor het maken van organische stoffen), noch voor een anima motrix, de ‘bewegingsgeest’ in de zon die volgens Kepler de planeten in hun baan hield. 

Een steeds dunner wordende rode draad in het boek is God. Die wordt langzaam maar zeker overbodig. Hij zat indertijd Galilei nog behoorlijk dwars (nog zo’n mythe: het beroemde ‘Eppur si muove’ – en toch beweegt ze, dat wil zeggen: de aarde rond de zon – zei Galilei natuurlijk niet bij zijn veroordeling door de Inquisitie, maar Franssen concludeert dat hij het daarna zo vaak in alle toonaarden heeft beweerd dat je net zo goed kan stellen dat hij het van de daken schreeuwde), en zelfs Newton had God hard nodig om het zonnestelsel stabiel te houden en banen en draairichtingen van de planeten te ordenen.

Maar over de Fransman Laplace gaat het (waarschijnlijk niet ware, wel fraaie) verhaal dat hij Napoleon Bonaparte ooit vertelde dat hij de hypothese dat er een God bestaat, niet nodig had voor zijn theorie van het zonnestelsel. Vanaf dat moment speelt God eigenlijk geen noemenswaardige rol meer bij het verklaren van de natuur.

Maarten Franssen levert in Archimedes in bad prachtige verhalen, hij heeft ze goed opgeschreven (een heel klein beetje voorkennis over natuurwetenschappelijke zaken wordt bekend verondersteld) en het is allemaal ook nog mooi uitgegeven: elk van de vijftien mythen heeft een afbeelding meegekregen, en waar dat voor de uitleg noodzakelijk is staan er tekeningen in het boek.

Wie zelf ook eens terug wil naar de bronnen heeft het gemakkelijk: ze worden, gerangschikt naar hoofdstuk, allemaal gegeven. Het moet Franssen een akelige hoeveelheid tijd hebben gekost om Dichtung und Wahrheit voor ons te scheiden. Ik ben blij dat hij het toch gedaan heeft, en voor de manier waarop verdient hij alleen maar complimenten.