door Liesbeth Koenen ©
01-07-2003
Onze Taal
(rubriek: Over Boeken)

Over Boeken

Blauwe woorden, slechte scheids

Groot woordenboek hedendaags Nederlands, 3e druk, onder hoofdredactie van Prof.dr. Piet van Sterkenburg. Gebonden. 1740 blz., € 80,-, uitgeverij Van Dale

Wat een extra kleurtje al niet kan doen. Licht, maar goed leesbaar blauw in dit geval. Als je de nieuwe editie van Van Dales Groot woordenboek hedendaags Nederlands onder ogen hebt gehad, begrijp je ineens niet meer dat nog geen woordenboekenmaker erop gekomen was om verschillende kleuren te gebruiken.

Het werkt zo. Bij de meeste van de ongeveer 90.000 ingangen die erin staan, is het kernwoord van de betekenisomschrijving blauw. Een simpel voorbeeld is ‘scharlaken’. Daarachter staat ‘zeer helder rood’, en daarin is het woordje ‘rood’ dan blauwgedrukt. Maar ook het belangrijkste woord in de ‘vaste verbindingen’, waarvan het woordenboek er veel geeft, is blauw. Kijk je bijvoorbeeld naar het lemma ‘schande’, dan springen onder meer de woorden ‘schade’ (van ‘door schade en schande wijs worden’), ‘spreken’ (‘schande spreken van iets’) en ‘te’ (‘iemand te schande maken’) er op die manier meteen uit. Zeker bij langere ingangen is dat blauw een aangename gids.

Overigens kan de gebruiker van dit onlangs terecht tot één van de Best Verzorgde Boeken 2002 uitgeroepen werk voor het woord ‘scharlaken’ én voor tachtig andere kleuren ook terecht aan de binnenkant van het omslag. Daar staan rijen rondjes in allemaal een andere kleur, met daarnaast telkens hoe die heet. Wederom: een goed idee.

Maar er zijn nog meer extraatjes. Door het hele boek heen zijn kadertjes te vinden. Soms zijn die echt ‘talig’ van aard, leggen taalkundige begrippen uit, of kunnen je helpen een woord te vinden waar je niet op kunt komen, of dat je niet kent. Neem de lange lijst dieren, die bij het lemma ‘dier’ staat. Die loopt van ‘aap’ tot ‘zeekoe’, en geeft – voorzover ze bestaan – de woorden voor hoe het mannetje (al dan niet gecastreerd), het vrouwtje en het jong heten, vertelt de benaming voor hun verblijf, geslachtsdrift en groep, en wat ze roepen. Zo kun je erachter komen dat de mens geil maar het varken ruizig is, dat een jong haasje lamprei en een jonge luis neet genoemd wordt, en dat walvissen zingen.

Andere kaders zijn vrijwel puur encyclopedisch. Dat brengt een zekere willekeur met zich mee. Waarom wel een kader gewijd aan het edele schaakspel (met onder meer de namen van de stukken, hun relatieve waarde en hun loop) maar moet het toch net iets populairdere voetbalspel het doen met de weinig informatieve omschrijving ‘balsport voor twee ploegen waarbij de bal met de voeten wordt gespeeld’? Maar goed, wie benieuwd is naar de schoolsystemen in Nederland en België, of de boeken van de bijbel, of alle typen subatomaire deeltjes kan hier terecht.

Die encyclopedischer aanpak doet denken aan de concurrent die de grote hedendaagse Van Dale bij zijn eerste editie, halverwege de jaren tachtig kreeg: de erg prettige ‘Grote Koenen’, van ongeveer dezelfde omvang, en ook een poging al het gangbare Nederlands van nu te vangen. Tegenwoordig zijn Van Dale en Koenen in één uitgevershand, en het levenswerk van wijlen J.B. Drewes, die zijn lexicografische werk nog met behulp van schoenendozen vol knipsels deed, is niet meer in de handel.

Maar Van Dales Synoniemenwoordenboek is dat wel. En dat krijgt u er zomaar zo ongeveer bij in deze derde druk. Werkelijk handig. Het materiaal uit het synoniemenboek is alsvolgt terug te vinden. Een driehoekje naar rechts in de lemmata geeft aan dat er een betekenisverwant woord volgt (dier-beest), eentje naar links kondigt een tegenovergesteld woord aan (lekker-vies), overkoepelende termen staan achter een driehoekje omhoog (bij ‘gladmaken’ geven ze ‘bewerken’), en eentje omlaag verwijst naar ‘ondersoorten’ (bij ‘haring’ onder meer ‘bokking’, ‘maatjesharing’ ‘kipper’ en ‘rolmops’). De wereld op die manier onderverdelen loopt weliswaar altijd ergens spaak, maar wie wil variëren in wat hij schrijft, vindt zo toch een hoop.

Teleurgesteld ben ik vooralsnog alleen over deze Van Dale als pleitbeslechter. U moet weten, ik lig overhoop met de redactie van Onze Taal. Die kuist deze stukjes. Ik mag geen ‘je kan’ schrijven, want dat raadt de Taaladviesdienst altijd af. Het is spreektaal, vindt men, het hoort op schrift ‘je kunt’ te zijn. Mijn stelling is: inderdaad, ‘je kan’ is wat informeler, dus een stijlkwestie, maar het is zeker niet fout en soms zelfs de enige juiste mogelijkheid.

Wat zegt de hedendaagse Van Dale? Erg weinig. Gek genoeg ontbreken in het boek zelfs de complete rijtjes van onregelmatige werkwoorden zoals ‘zijn’ en ‘kunnen’. Mijn gelijk krijg ik op zijn best indirect. Bij de voorbeelden en uitdrukkingen bij ‘kunnen’ trof ik namelijk ‘daar kan je het mee doen’ en ‘van de wind kan je niet leven’. Maar daar stonden dan weer ‘je kunt me wat’ en ‘dat kun je niet maken’ tegenover, beide stukken beter met ‘kan’ volgens mij. Jammer, slechte scheids.