door Liesbeth Koenen ©
03-01-2000
NRC Handelsblad
(rubriek: Zeggen en Schrijven)

Zeggen en Schrijven

Babbelbehoefte

“Meneer, uw jas zingt.” Bijna had ik het gezegd tegen de man die ik net inhaalde op straat. Nog steeds word ik elke keer lacherig van die mechanische melodietjes en riedeltjes die dof opklinken uit binnenzakken en tassen. Grabbel, grabbel, het volume van het gejengel neemt toe, en ja hoor, daar istie: het mobieltje. Ik kan het maar niet serieus nemen.

Daar heb ik natuurlijk ongelijk in, want ik geloof dat inmiddels een op de drie Nederlanders met zo’n ding rondloopt. De babbelbehoefte is onstilbaar, en het is me een raadsel.
Neem nu dit. Het is eerste kerstdag, de sfeer in het restaurant waar we eten is licht feestelijk, het veel-gangendiner heerlijk en in volle gang. Overal om ons heen tafeltjes met net iets mooier dan normaal uitgedoste families en stellen. Licht, muziek en stemmen zijn gedempt. Totdat iedereen ineens even helemaal stilvalt. Aan het tafeltje schuin achter me gaat de telefoon.

Een knap koppel, zij blond, hij donker, eind dertigers schat ik. Hij haalt met een onbewogen gezicht het apparaat uit zijn jas, en reikt het haar aan. Een calamiteit misschien, denk je dan. Maar nee, daar bleek niets van. Het was eerder een geval van ‘saved by the bell’, want de twee hadden elkaar zo weinig te vertellen dat het ons daarvoor al spontaan was opgevallen.
Nou ja, deze deden tenminste nog samen met één gsm’etje, eerder zag ik al eens een man en een vrouw die beiden, tegenover elkaar zaten te bellen boven de borden, en dat was niet in de een of andere lunchtent of zo, maar ook ’s avonds, in een restaurant dat voedsel serveert dat voor zulk gedrag veel te lekker is.

Ik ben zelf een fervent beller. Vriend en vijand drijf ik tot wanhoop doordat mijn lijn eindeloos bezet blijft. Maar ik moet er werkelijk niet aan denken om in trams, treinen, cafés en andere openbare ruimtes in een apparaatje te gaan zitten praten. Waarom al die andere mensen dan wel? Wat is het mooie dat ik kennelijk niet zie?

Natuurlijk is praten wat ons allen bindt. Het is het sociale smeermiddel bij uitstek, en spraak verraadt: nergens anders kunnen we zo haarscherp mee aangeven van welke groep we deel uitmaken. Zijn al die mobieltjes dan even zovele draadjes die de verbinding met de groep moeten bevestigen? Want het is wat iedereen opvalt aan dat mobiele bellen: het leeuwendeel van de gesprekken gaat over waar de beller zich bevindt, waar hij/zij zojuist was, en wanneer hij/zij denkt zich elders te zullen bevinden. Een virtueel groepsverband blijft op die manier continu in stand.

Is de individuele telefoon dus een trend die tegen de individualiseringstrend ingaat? Dan werkt dat op zijn best maar zeer ten dele. Juist omdat mensen zich, anders dan dieren, in heel veel verschillende groepen kunnen bewegen, ontstaat er een soort strijd tussen de groepen. En vervelend genoeg wint de bellende groep altijd.

Want ik zit ernaast, en word genegeerd. Dat geldt zeker wanneer iemand met wie ik zelf (mede) in gesprek was gebeld wordt of gaat zitten bellen, maar gek genoeg voelt het dikwijls ook zo bij wildvreemden. Daarmee onderhoud je, wanneer je je bij elkaar in de buurt bevindt, namelijk toch een soort los-vast contact van kijken, inschatten, misschien eens glimlachen. Wie aan het bellen slaat, is daar niet meer bereikbaar voor. Ik denk echt dat de kans om in de bus eens een praatje aan te knopen verminderd is. Dat is slecht voor de sociale cohesie.

Enfin, het primaat van de telefoon ergert me wel vaker. Sta je in een winkel te wachten bij de balie tot je geholpen wordt, dan rinkelt er weer zo’n rottelefoon, en gaat een klant die níet de moeite genomen heeft zelf te komen vóór.

Telefoonterreur kan heel ver gaan. Vorig jaar werd in Engeland een man van 28 tot twaalf maanden cel veroordeeld omdat hij op een vlucht van Madrid naar Manchester in een Boeiing 737 consequent geweigerd had zijn mobieltje uit te zetten. Kunt u zich voorstellen dat je wens gebeld te kunnen worden zo groot is dat je het gewoon verrekt te luisteren als ze je vertellen dat het in een vliegtuig werkelijk gevaarlijk is?

Sowieso is dat het aspect dat ik het slechtste begrijp van het succes. Dat je altijd en overal te vinden bent. Ja, ja, ik weet wel, ‘je kan ’m ook afzetten’, maar eeuwige bereikbaarheid is toch het doel. En gatver, wat staat dat me tegen. Misschien ben ik wel niet zo’n groepsmens.