Vrij Nederland
De stad als openluchtmuseum
194 gezichten op Florence
Florence is een onmogelijke stad. Tussen pakweg april en oktober is het eigenlijk helemaal geen stad, maar een groot bijzonder populair openluchtmuseum van de Renaissance. In het complete centro storico is niet één huis of gebouw te vinden dat er niet al eeuwenlang staat, en in vrijwel iedere straat en op ieder plein is er een kerk, een palazzo of iets anders fraais dat een collectie schilderijen, fresco’s of beeldhouwwerken bevat. Teveel mensen weten dat. Wie echt een idee wil krijgen van het Florence waarin Dante, Michelangelo, Galilei en da Vinci leefden raad ik dan ook aan in de winter zijn koffer te pakken en niet te vergeten Florence, a Travellers’ Companion mee te nemen.
Reisgidsen vertellen de toerist waar hij heen moet en wie wat wanneer heeft ontworpen of gemaakt. De Travellers’ Companion serie (eerder verschenen delen over Petersburg, Moskou, Napels en Edinburgh) blaast die wetenswaardigheden een beetje leven in. Het zijn verzamelingen van gevarieerde korte stukjes tekst uit alle tijden over de steden in kwestie. Het net verschenen boek over Florence wordt ingeleid door de historicus en estheet Harold Acton die al bijna zijn hele leven in Toscane woont. Hij vertelt in het kort de geschiedenis van de stad, van de stichting door de Romeinen in 59 voor Christus, via de heerschappij van de’ Medici tot aan de laatste grote overstroming van de Arno in 1966. Samen met Edward Chaney koos hij een kleine tweehonderd fragmenten over Florence uit.
De heren hebben daarbij eigenlijk nauwelijks gebruik gemaakt van puur literaire bronnen. De stad blijkt enorme hoeveelheden authentieke annalen, reisbrieven, dagboeken en memoires voortgebracht te hebben. Over het algemeen zullen die in hun geheel snel te droog en te veel een opsomming zijn in hedendaagse ogen, maar deze kleine stukjes, per onderwerp en min of meer chronologisch gerangschikt, zijn vrijwel zonder uitzondering leuk en informatief. Voorwaarde is wel dat de lezer Florence goed kent of zich inderdaad in de stad zelf bevindt. Het boek zou waarschijnlijk te dik en te onbetaalbaar zijn geworden als er van alle besproken plaatsen en dingen een foto, schilderij of tekening in had gestaan. Nu moeten we het met her en der een getekend plaatje doen, en soms is dat jammer.
Bijvoorbeeld bij de uitvoerige beschrijving, onder andere door de maker zelf, van de Paradijspoort, een van de ingangen van het Baptisterium dat voor de dom staat. Ghiberti werkte 28 jaar aan de bronzen bijbelscènes in reliëf die deze deur bedekken. Ze zijn geweldig fraai, maar helaas alleen van een afstandje te bekijken. Toch krijgen ze een iets ander aanzicht voor wie de verhalen gelezen heeft over de wedstrijd die vooraf ging aan het toekennen van de opdracht aan Ghiberti. Een fragment vol roddel en achterklap van iemand die vond dat concurrent Bruneleschi had moeten winnen is heel levendig en overtuigend geschreven.
De meeste stukjes munten niet uit door hun fantastische stijl, maar ontlenen hun kracht aan het feit dat ze tonelen of gebeurtenissen die voorbij zijn beschrijven, terwijl de entourage waarin een en ander plaatsvond nog dagelijks te bezichtigen is; het plein voor de Santa Croce kerk waar gevechten met stieren en herten en leeuwen werden gehouden en waar men uitbundig carnaval vierde, de dom (Santa Maria del Fiore) waar Lorenzo de’ Medici bijna vermoord werd tijdens de Hoogmis, en het gebouw van de Misericordia waarheen anonieme, volledig in het zwart gehulde vrijwilligers zich spoedden zodra de klokken van de ernaast gelegen Campanile van Giotto op de afgesproken manier luidden om aan te geven dat er een ongeluk gebeurd was.
Vaak is het alleen aan kerken voorbehouden om tot in lengte van jaren hun oorspronkelijke functie te behouden. In het Bargello wordt niet langer vergaderd door de gemeenteraad, en ook worden er geen mensen meer verhoord. Tegenwoordig mag iedereen op de prachtige binnenplaats de monumentale trap naar de beeldhouwwerken van onder andere Donatello bestijgen. En in het Palazzo Pitti huizen allang geen prinsen meer maar een stuk of vier musea.
Ook het Ospedale degli Innocenti, het vondelingentehuis, staat tegenwoordig leeg en is voor publiek toegankelijk. Het is moeilijk je voor te stellen dat het in de zestiende eeuw bevolkt werd door meer dan 1300 “monden die gevuld moesten worden”. Pas na 1577 hoefden de kinderen er niet meer dood te gaan van de honger, omdat men toen voor het eerst hoorde dat koeiemelk even voedzaam was als melk van de min. Aan de uitvoering van het gebouw klopt overigens van alles niet omdat de architect, Bruneleschi, (dezelfde die de gigantische domkoepel ontworpen heeft) op reis was toen zijn model nagebouwd werd. Het Ospedale werd door het Florentijnse Wolgilde opgezet en onderhouden en heeft ervoor gezorgd dat nog steeds veel mensen in de stad de achternaam Innocenti of degli Innocenti dragen.
Onmenselijke proporties
Sommige dingen veranderen ook niet. Zoals de jonge intellectuelen van Florence, die Dylan Thomas al in 1947 beschrijft als mensen die bij hun moeder wonen en op scooters rijden. Hij is trouwens een van de weinigen in het boek met een flinke afkeer van Florence, dat hij een gruelling museum noemt waar hij helemaal ziek wordt van de vini en de contadini en de bambini. Het is vermakelijk om af en toe zo’n tekst tegen te komen tussen alle loftuitingen.
Zo beklaagt een achttiende eeuwse bezoeker van de stad zich over de omvang van de dom. Wie ervoor staat kan onmogelijk een complete indruk van de kolos krijgen, de proporties zijn onmenselijk vindt hij. Dat was ongetwijfeld ook de bedoeling van de makers, maar hij heeft wel gelijk als hij zegt dat het inderdaad gigantische gebouw alleen vanaf de heuvels buiten de stad goed te zien is. Dat de protestantse Mark Twain vindt dat Titiaans (uiteraard naakte) Venus van Urbino niet door de beugel kan (I saw young girls stealing furtive glances at her; I saw young men gaze long and absorbedly at her; I saw aged, infirm men hang upon her charms with a pathetic interest) is niet echt verbazingwekkend, maar levert wel amusante lectuur op.
Mooi, rijk en aantrekkelijk als Florence schijnbaar altijd geweest is bleef het natuurlijk toch niet gespaard voor natuur- en andere rampen. Zeer regelmatig trad de Arno buiten haar oevers en zette grote delen van de stad onder water, de laatste keer nog maar twintig jaar geleden. De pestepidemie van 1348 halveerde de bevolking letterlijk. In het boek is een passage uit Boccaccio’s Decamerone hierover opgenomen. Hij vertelt over de angstaanjagende en verbazingwekkende kracht van de ziekte die naar het leek zelfs via de kleren van een overleden pestlijder overgebracht kon worden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers drie van de vier bruggen over de Arno opgeblazen. Alleen de Ponte Vecchio waar sinds mensenheugenis de juweliers hun winkeltjes hebben, bleef gespaard. Een ooggetuigeverslag van een van de evacués die zich in het Palazzo Pitti bevonden is hartverscheurend.
Alles bij elkaar is deze Travelers’ Companion een inspirerend boek dat veel beroemde plaatsen en namen een context geeft. Daarnaast is het een rare vergaarbak van curiosa die soms heel nieuwsgierig maken. Zelf had ik bijvoorbeeld nog nooit van het fenomeen Cicisbeo gehoord. De cicisbeo wordt door een achttiende eeuwse Engelse graaf beschreven als een ‘huwelijks-aanhangsel’. Binnen een week nadat ze getrouwd zijn kiezen dames een heer uit die deze functie gaat vervullen. Vanaf dat moment gaat mevrouw alleen nog met haar cicisbeo uit. Hij is degene die haar ’s ochtends van een kopje chocola voorziet, haar pantoffels aanreikt, met haar op visite gaat en voortdurend als een soort huisslaafje op de achtergrond aanwezig is. Alleen tijdens de maaltijden is hij er niet: dan komt meneer thuis van zijn eervolle werk ..als cicisbeo. Van jaloezie is bij dit alles nooit sprake. Voorwaar, een fascinerend verhaal.
Natuurlijk is er nog veel meer over Florence te zeggen dan in dit boek gebeurt. De binnenkant van de verschillende musea bijvoorbeeld komt maar heel af en toe aan bod en verslagen uit deze eeuw, vooral van de laatste decennia, ontbreken bijna volledig. Juist in deze jaren is Florence volledig volgestroomd met de toeristen voor wie het boek bedoeld is. Door dit boek zullen het er alleen maar meer kunnen worden. Misschien dat het gemeentebestuur van de Europese Culturele Hoofdstad van het jaar dan eindelijk eens kan besluiten de musea ook na twee uur ’s middags te openen. Dat spreidt de bezoekers tenminste een beetje. En het zou prettig zijn als ze dan tegelijk de niet-ontspiegelde glasplaten voor de schilderijen in het Uffizi-museum zouden weghalen.